ECLI:NL:HR:2006:AU8186

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R05/150HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging beschikking tot voortgezet verblijf in psychiatrisch ziekenhuis en verwijzing naar rechtbank

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 maart 2006 uitspraak gedaan over de vraag of de rechtbank ten onrechte een machtiging tot voortgezet verblijf van de betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis heeft verleend. De betrokkene, die op dat moment verbleef in een woonvoorziening van de zorginstelling Mentrum, had beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 augustus 2005, waarin de machtiging voor een jaar werd verleend. De officier van justitie had op 8 juli 2005 een verzoek ingediend voor deze machtiging, maar de verdediging stelde dat de betrokkene niet in een psychiatrisch ziekenhuis verbleef volgens de Wet Bopz, omdat de locatie niet was aangemerkt als zodanig. De rechtbank had in haar beslissing de mededeling in de Staatscourant van augustus 2004 als uitgangspunt genomen, waarin het GEO-project als psychiatrisch ziekenhuis werd aangemerkt. De Hoge Raad oordeelde echter dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat de betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis verbleef, aangezien de woonvoorziening aan de Passeerderstraat niet door de minister als zodanig was aangemerkt. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en verwees de zaak voor verdere behandeling terug naar de rechtbank.

Uitspraak

24 maart 2006
Eerste Kamer
Rek.nr. R05/150HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. D. Stoutjesdijk.
1. Het geding in feitelijke instantie
De Officier van Justitie in het arrondissement Amsterdam heeft op 8 juli 2005 onder overlegging van een op 5 juli 2005 ondertekende geneeskundige verklaring een verzoek ingediend bij de rechtbank aldaar tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van het verblijf van verzoekster tot cassatie - verder te noemen: betrokkene - in een psychiatrisch ziekenhuis.
Nadat de rechtbank betrokkene, bijgestaan door haar advocaat, de behandelend psychiater en de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige op 1 augustus 2005 had gehoord, is de behandeling ter terechtzitting voortgezet op 16 augustus 2005 en heeft de rechtbank bij beschikking van diezelfde datum de verzochte machtiging verleend voor de duur van een jaar.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft een verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van de officier van justitie heeft bij brief van 28 december 2005 en de advocaat van betrokkene heeft bij brief van 30 december 2005 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Bij het onder 1 vermeld verzoekschrift van 8 juli 2005 heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht een machtiging te verlenen tot voortzetting van het verblijf van betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis "Mentrum, lokatie Tesselschadestraat, afdeling Rehab te Amsterdam". Tijdens de behandeling van dit verzoek ter terechtzitting van de rechtbank op 1 augustus 2005 verbleef betrokkene in een GEO-woonvoorziening van Mentrum aan de Passeerderstraat 53-I te Amsterdam, waar zij in aanwezigheid van haar raadsvrouw, de behandelend psychiater en de sociaal-verpleegkundige door de rechtbank is gehoord.
Bij die gelegenheid heeft de raadsvrouw van betrokkene onder meer en kort samengevat als verweer aangevoerd dat het inleidend verzoek tot voortgezet verblijf niet toewijsbaar was nu betrokkene niet verbleef in een psychiatrisch ziekenhuis in de zin van de Wet Bopz omdat de locatie waar zij verbleef niet is toegerust voor onvrijwillige opnemingen, niet afzonderlijk is aangemerkt als psychiatrisch ziekenhuis en geen onderdeel vormt van het psychiatrisch ziekenhuis "Mentrum, Langdurige klinische Zorg (LKZ), locatie Integratieproject GEO, adres: Passeerderstraat 7a te 1016 XB Amsterdam", vermeld in de bijlage 1 van de Regeling aanmerking psychiatrische ziekenhuizen Bopz (Stcrt. 24 december 2003, nr. 249, blz. 35). Nu betrokkene volgens de raadsvrouw buiten een psychiatrisch ziekenhuis verbleef, had de officier van justitie op basis van het behandelingsplan waarmee betrokkene heeft ingestemd, een voorwaardelijke machtiging moeten aanvragen.
Ter terechtzitting van 16 augustus 2005 heeft de officier van justitie, onder overlegging van een kopie uit de Staatscourant van 5 augustus 2004 waarin onder meer werd aangegeven dat de locatie "Integratieproject GEO" van Mentrum Amsterdam was aangemerkt als een psychiatrisch ziekenhuis in de zin van de Wet Bopz, haar verzoek gehandhaafd.
De behandelend psychiater heeft op de terechtzittingen van 1 en 16 augustus 2005 verklaard dat het GEO-project niet de kenmerken van een psychiatrisch ziekenhuis heeft en dat bewoners ambulant worden begeleid en voorbereid op zelfstandig wonen; bij decompensatie van betrokkene is volgens de psychiater binnen het GEO-project een opname en behandeling niet mogelijk en zou zij dienen te worden opgenomen in een kliniek van Mentrum (bijv. SPDC Oud West). Om deze redenen achtte ook de psychiater een voorwaardelijke machtiging geïndiceerd.
3.2 De rechtbank heeft in de bestreden beschikking een machtiging verleend tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis, voor de duur van één jaar. Voorzover thans van belang, heeft de rechtbank daartoe het volgende overwogen:
"Zij weegt bij haar beslissing mee dat in de door de officier van justitie overgelegde kopie van de Staatscourant van augustus 2004 het GEO project is aangemerkt als psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder h van de Wet Bopz. Daarbij zijn niet afzonderlijk de onderdelen en huisnummers van het GEO project vermeld. Het dient er dus voor worden gehouden dat het GEO project is aangemerkt als psychiatrisch ziekenhuis. Het past niet in het systeem van de Wet een verzoek tot voorwaardelijke machtiging in te dienen in het onderhavige geval, waarin voortzetting van het verblijf in het GEO project, een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder h van de Wet Bopz bedoeld wordt.
Bij betrokkene is onvoldoende sprake van bereidheid tot verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis."
Hiertegen komt het middel in drie onderdelen op.
3.3.1 In onderdeel 1 ligt de primaire klacht besloten dat de rechtbank ten onrechte voor haar beslissing tot uitgangspunt heeft genomen dat betrokkene verbleef in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in art. 1 lid 1, aanhef en onder h, Wet Bopz. Deze klacht slaagt.
3.3.2 In artikel 1 lid 1, aanhef en onder h, Wet Bopz wordt voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde onder een "psychiatrisch ziekenhuis", voorzover in cassatie van belang, verstaan: een door "Onze Minister", waarmee thans is bedoeld de Minster van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), als psychiatrisch ziekenhuis aangemerkte zorginstelling of afdeling daarvan, gericht op behandeling, verpleging en verblijf van personen die gestoord zijn in hun geestvermogens en mede geschikt voor de desbetreffende categorie van met toepassing van hoofdstuk VI, § 1 opgenomen personen.
Op grond van artikel 1 lid 1 van de Regeling aanmerking psychiatrisch ziekenhuis Bopz van 11 januari 1994 (Stcrt. 1994, 12) worden als psychiatrisch ziekenhuis in de hiervoor bedoelde zin aangemerkt de zorginstellingen en afdelingen van de zorginstellingen, opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling. Die bijlage, zoals laatstelijk gepubliceerd in Staatscourant 24 december 2003, nr. 249, blz. 35 vermeldt "Mentrum, geestelijke gezondheidszorg Amsterdam" aan de Boelelaan 8 (1083 HJ) te Amsterdam als "Algemeen psychiatrisch ziekenhuis". Blijkens de mededeling van de Minister van VWS in de Staatscourant van 5 augustus 2004, nr. 148, blz. 49, heeft de minister bij besluit, nr. GVM/2496022, aan het bestuur van Mentrum een aanmerking als psychiatrisch ziekenhuis als hiervoor bedoeld afgegeven voor - voor zover thans van belang - de afdeling van deze zorginstelling "Locatie Integratieproject GEO, Amsterdam". Nadien is in de Staatscourant van 14 december 2005, nr. 243, deze mededeling gerectificeerd in die zin dat daaraan werd toegevoegd tussen "GEO" en "Amsterdam": "Passeerderstraat 7a, 1016 XB".
3.3.3 Uit een en ander moet worden afgeleid dat de woonvoorziening aan de Passeerderstraat 53-I waar betrokkene in het kader van het GEO-project op 16 augustus 2005 verbleef, niet door de minister als psychiatrisch ziekenhuis als hiervoor bedoeld is aangemerkt, dat daarom op genoemd moment deze woonvoorziening niet als zodanig gold en betrokkene dus niet verbleef in een psychiatrisch ziekenhuis in de zin van de wet.
3.3.4 Het vorenoverwogene brengt mee dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat betrokkene reeds in een psychiatrisch ziekenhuis verbleef en op grond daarvan het inleidend verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf heeft toegewezen. Daaraan doet niet af dat de rechtbank is afgegaan op de toen nog niet gerectificeerde mededeling in de Staatscourant van 5 augustus 2004. Die mededeling is immers nadien gebleken onvolledig te zijn en in zaken als deze is in cassatie beslissend, niet of de rechtbank op grond van de haar toen ter beschikking staande gegevens de woonvoorziening waarin betrokkene ten tijde van de beslissing van de rechtbank verbleef, als psychiatrisch ziekenhuis in de zin van art. 1 lid 1, aanhef en onder h, Wet Bopz mocht aanmerken, maar of die woonvoorziening zulks werkelijk was.
3.4 Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en dat het middel voor het overige geen behandeling behoeft. De Hoge Raad zal de zaak verwijzen met het oog op de door art. 14a lid 4 Wet Bopz gegeven mogelijkheid toepassing te geven aan art. 8a Wet Bopz.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te Amsterdam van 16 augustus 2005;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar die rechtbank.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 24 maart 2006.