ECLI:NL:HR:2006:AU8176
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- P.C. Kop
- J.C. van Oven
- W.A.M. van Schendel
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Geschil over de toerekenbaarheid van tekortkomingen bij de aanleg van een vloeistofdichte betonvloer
In deze zaak gaat het om een geschil tussen Betonstaf B.V. (voorheen [A] Bedrijfsvloeren B.V.) en Ballast Nedam Grond en Wegen Specialiteiten B.V. over de aanleg van een bedrijfsvloer en betonverharding op het buitenterrein van een project. De eiseres, Betonstaf, heeft in mei/juni 1999 een betonvloer aangelegd, maar deze bleek niet vloeistofdicht en vertoonde scheuren. Na het indienen van een eindfactuur door Betonstaf, heeft Ballast Nedam de betaling opgeschort, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank te 's-Hertogenbosch heeft de vordering van Betonstaf afgewezen en Ballast Nedam in het gelijk gesteld in reconventie, waarbij Betonstaf werd gelast om de overeenkomst na te komen en een dwangsom werd opgelegd voor niet-nakoming.
Betonstaf ging in hoger beroep, maar het gerechtshof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. Hierop heeft Betonstaf cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het hof een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd met betrekking tot de toerekenbaarheid van de tekortkomingen. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak terug naar het gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. Tevens werd Ballast Nedam veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die door de Hoge Raad zijn begroot op een totaal van € 3.951,58.