ECLI:NL:HR:2006:AU8131

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02868/05 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • G.J.M. Corstens
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen afwijzing vordering gevangenhouding in drugszaken

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van het Openbaar Ministerie tegen de afwijzing van een vordering tot gevangenhouding van een verdachte die op 25 juli 2005 op Schiphol werd aangehouden op verdenking van de invoer van ongeveer 2,2 kg cocaïne. De Rechtbank had op 3 augustus 2005 de vordering tot gevangenhouding afgewezen, omdat zij van oordeel was dat de rechtsorde niet ernstig was geschokt door het feit waarvoor de voorlopige hechtenis was gevorderd, zoals vereist door artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering. Het Hof te Amsterdam bevestigde deze beslissing, waarbij het Hof zich aansloot bij de overwegingen van de Rechtbank. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk is, ook niet in het licht van de argumenten die tijdens de behandeling van de vordering naar voren zijn gebracht. De Hoge Raad benadrukt dat voor de beoordeling of de rechtsorde ernstig is geschokt, niet alleen de strafmaat van het feit bepalend is, maar ook de maatschappelijke context en de gevolgen van de vrijlating van de verdachte. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep, omdat het middel niet kan leiden tot cassatie.

Uitspraak

21 maart 2006
Strafkamer
nr. 02868/05 B
EC/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam van 31 augustus 2005, nummer RK 1432/05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
Het Hof heeft het hoger beroep van de Officier van Justitie in de zaak tegen de beschikking van de Rechtbank te Haarlem van 3 augustus 2005, houdende afwijzing van de vordering tot gevangenhouding, afgewezen.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel komt op tegen de bestreden beschikking.
3.2. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. De verdachte, die in Nederland woont en niet eerder is veroordeeld voor drugsdelicten, is op 25 juli 2005 op de luchthaven Schiphol aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet, te weten de invoer van ongeveer 2,2 kg cocaïne. De verdachte is op 25 juli 2005 in verzekering gesteld en vervolgens is tegen haar een bevel tot bewaring gegeven. Als grond voor dit bevel is aangenomen dat op het feit waarvan de verdachte wordt verdacht, naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld en de rechtsorde ernstig door dat feit is geschokt (art. 67a, tweede lid onder 1°, Sv). Bij beschikking van 3 augustus 2005 heeft de Rechtbank de daarop volgende vordering tot gevangenhouding van de verdachte afgewezen. Het Hof heeft het door de Officier van Justitie tegen deze beschikking ingestelde hoger beroep verworpen.
3.3.1. De Rechtbank heeft haar beschikking van 3 augustus 2005 als volgt gemotiveerd:
"Tot 22 juli jl zou de verdachte onder de toen geldende noodmaatregel door het Openbaar Ministerie zonder dagvaarding zijn heengezonden. Met ingang van 22 juli is het beleid van het Openbaar Ministerie verscherpt in die zin, dat koeriers met méér dan 1,5 kilo weer zullen worden vervolgd. De vraag die de rechtbank in dit geval moet beantwoorden is of het noodzakelijk is dat deze verdachte, die terecht zal moeten staan op verdenking van de invoer van ongeveer 2,2 kilo cocaïne, in voorlopige hechtenis of thuis, in Nederland, haar berechting afwacht. Het uitgangspunt bij het toepassen van voorlopige hechtenis is dat de verdachte, hangende de berechting, in vrijheid het proces kan afwachten. De uitzonderingen op deze hoofdregel zijn limitatief opgesomd in artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering. Omdat de verdachte in Nederland woont en first offender is, is de enige grond die hier aan de orde is, die waarbij op het vermoedelijk begane feit twaalf jaar gevangenis is gesteld en de rechtsorde daardoor ernstig is geschokt.
De officier van justitie en de raadsman hebben er terecht op gewezen dat volgens het Europese Hof (Letellier, Smirnova) één van de aanvaardbare redenen om af te wijken van genoemd uitgangspunt is "public disorder" en dat, om dit te kunnen aannemen, moet worden onderzocht of er concrete aanwijzingen zijn dat de vrijlating van de verdachte daadwerkelijk een verstoring van de openbare orde zal veroorzaken. De door het Europese Hof genoemde "public disorder" krijgt in de Nederlandse wet gestalte in de "geschokte rechtsorde". Voor de vraag of de rechtsorde geschokt is, is in elk geval niet uitsluitend bepalend de hoogte van de straf die op het feit is gesteld. Daarnaast zal moeten worden aangenomen dat het feit zo ernstig is, dat het met de heersende rechtsovertuiging zou strijden en het in de samenleving onbegrijpelijk en onaanvaardbaar zou worden gevonden dat de verdachte haar berechting in vrijheid zou mogen afwachten.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de uitvoering van de noodmaatregel -wellicht onbedoeld -concrete aanwijzingen heeft opgeleverd dat dit laatste in gevallen als het onderhavige, niet aan de orde is. Noch het invoeren, noch het voortduren van de tijdelijke maatregel, hoe noodzakelijk wellicht ook, is in de samenleving aantoonbaar op onrust, verontwaardiging of verzet gestuit omdat de bewuste feiten een grove aantasting van de rechtsorde zouden betekenen. Gedurende de betrekkelijk lange periode -anderhalf jaar- waarin een grote stroom van koeriers zoals verdachte is heengezonden, is vanuit de samenleving geen waarneembare druk uitgeoefend om de maatregel zo spoedig mogelijk te beëindigen of naar andere oplossingen te zoeken, omdat het heenzenden van verdachten in wezen als onacceptabel werd beschouwd. Ook het onlangs verlagen van de grens van drie kilo naar 1,5 kilo heeft geen enkele reactie losgemaakt waaruit dit laatste kan worden afgeleid. In andere woorden, voor zover het gaat om deze vorm van overtreding van de Opiumwet, waarbij een koerier zich louter heeft schuldig gemaakt aan het, als first offender, op Schiphol binnen Nederland brengen van minder dan drie kilo cocaïne, heeft heenzending aantoonbaar niet tot grote sociale onrust geleid.
Zo bezien is er geen sprake van een geschokte rechtsorde in de zin van artikel 67a lid 2. Of de vrijlating van deze verdachte daadwerkelijk tot "public disorder" zal leiden, behoeft, gelet hierop, niet meer te worden onderzocht. De rechtbank is, dit alles in aanmerking genomen, van oordeel dat het in de samenleving niet als onbegrijpelijk en onaanvaardbaar zal worden beschouwd dat deze verdachte, die voor 22 juli jl in het geheel niet zou zijn vervolgd, haar berechting thuis, in Nederland, zou mogen afwachten. De vordering tot gevangenhouding zal daarom worden afgewezen."
3.3.2. Het Hof heeft blijkens de bestreden beschikking als volgt geoordeeld:
"Het hof is met de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een geschokte rechtsorde als bedoeld in de zin van artikel 67a, tweede lid onder 1e Wetboek van Strafvordering. Nu er geen andere gronden zijn gesteld, waarop in dit geval een bevel gevangenhouding kan worden gestoeld, dient het beroep van de officier van justitie te worden afgewezen."
3.4. Art. 67a Sv houdt wat betreft de verlening van een op art. 67 Sv gegrond bevel tot voorlopige hechtenis, voorzover hier van belang, het volgende in:
"1. Een op artikel 67 gegrond bevel kan slechts worden gegeven:
a. (...);
b. indien uit bepaalde omstandigheden blijkt van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid, welke de onverwijlde vrijheidsbeneming vordert.
2. Een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid kan voor de toepassing van het vorige lid slechts in aanmerking worden genomen:
1°. indien sprake is van verdenking van een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld en de rechtsorde ernstig door dat feit is geschokt.
(...)"
3.5. Blijkens zijn onder 3.3.2 weergegeven overweging heeft het Hof, dat de onder 3.3.1 weergegeven overwegingen van de Rechtbank tot de zijne heeft gemaakt, geoordeeld dat door het onderhavige feit de rechtsorde niet ernstig is geschokt in de zin van art. 67a, tweede lid onder 1°, Sv. Gelet op de nevenschikking in dat artikelonderdeel, heeft het Hof terecht als uitgangspunt genomen dat voor de beantwoording van de vraag of de rechtsorde ernstig is geschokt door het feit waarvoor de voorlopige hechtenis is gevorderd, niet beslissend is de straf die op dat feit is gesteld. 's Hofs oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is, gelet op hetgeen blijkens de onder 3.2 weergegeven overwegingen te dezen feitelijk is vastgesteld, niet onbegrijpelijk, ook niet in het licht van wat bij de behandeling van de vordering naar voren is gebracht.
3.6. Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 maart 2006.