ECLI:NL:HR:2006:AU8103
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- J. de Hullu
- W.M.E. Thomassen
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Cassatie over grondslagverlating en ontvankelijkheid benadeelde partij in strafzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 april 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, J.R.P.M. Pennings, was eerder door het hof veroordeeld voor het aantrekken van op termijn opvorderbare gelden van het publiek, zonder dat het hof had beslist over de alternatieven in de tenlastelegging. De Hoge Raad oordeelde dat het hof in strijd met artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering had gehandeld door niet op de grondslag van de tenlastelegging te beslissen. Dit leidde tot de conclusie dat de bestreden uitspraak niet in stand kon blijven.
Daarnaast werd de ontvankelijkheid van de benadeelde partijen besproken. Het hof had deze partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat er vragen bestonden over causaliteit, hoogte van de vorderingen en mogelijke eigen schuld van de benadeelden. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet onjuist had geoordeeld en dat de vorderingen niet van zo eenvoudige aard waren dat zij zich leenden voor behandeling in het strafgeding. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor een nieuwe behandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van de grondslag van de tenlastelegging in strafzaken en de voorwaarden waaronder benadeelde partijen hun vorderingen kunnen indienen. De Hoge Raad bevestigde dat de behandeling van benadeelde partijen niet ten koste mag gaan van de zorgvuldige behandeling van de strafzaak, vooral niet wanneer er een groot aantal benadeelden betrokken is.