5.4. De Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat in 1984 leidde tot de Wet vervoersvoorwaarden openbaar vervoer, houdt met betrekking tot de verhouding tussen dit wetsvoorstel en onder meer de Spoorwegwet 1875 het volgende in:
"Met de invoering van de strippenkaart is een eerste, belangrijke stap gezet op de weg van de daadwerkelijke integratie van vervoerbewijzen en tarieven. De volgende stap, de invoering van één stelsel van wettelijke regelen met betrekking tot het openbaar vervoer wordt gerealiseerd, voor wat de burgerrechtelijke bepalingen van de vervoerovereenkomst betreft, in het ontwerp van Wet overeenkomst binnenlands openbaar personenvervoer (kamerstukken II, zitting 1982/83, nr. 17 650) en voor wat betreft de publiekrechtelijke bepalingen in het hierbijgaande ontwerp van Wet vervoersvoorwaarden openbaar vervoer.
In het onderhavige wetsontwerp - het wetsontwerp waarop in het Tarievenplan gedoeld is - wordt een basis gelegd voor het uniforme vervoerbewijs. Dit vervoerbewijs belichaamt tevens voor de reiziger de vervoerovereenkomst.
De inhoud van deze overeenkomst wordt verder bepaald door de vervoersvoorwaarden van de ondernemer, die vervoert. Het ontwerp bedoelt met de vervoersvoorwaarden de condities, waaraan de uitvoering van de vervoerovereenkomst onderworpen is. De dienstregeling valt hier buiten. Het scheppen van een landelijk gelijkvormig vervoerbewijs betekent vrijwel gelijktijdig dat ook de vervoersvoorwaarden, alsmede de daar nauw mee verbonden bepalingen ter handhaving van orde, rust en veiligheid ter verzekering van de goede bedrijfsgang, in de nieuwe regeling moeten worden meegenomen. Op het nu ingevoerde landelijk geldende vervoerbewijs wordt verwezen naar de <<bedrijfsvoorwaarden>>; dat wil zeggen dat per stad (of streek) al naar gelang het een andere vervoerder is, die vervoert, andere voorwaarden van toepassing zouden kunnen zijn op vervoer, dat blijkens de ontwikkelingen van de laatste jaren als eenheid moet worden gezien. Gelet op de eenheidsgedachte met betrekking tot het openbaar vervoer is een verschil in de van toepassing zijnde voorwaarden ongewenst.
Immers een uniform vervoerbewijs als belichaming van de vervoerovereenkomst heeft alleen dan zin, als de voorwaarden van die vervoerovereenkomst overal in het land uniform zijn. Een aantal van deze vervoersvoorwaarden te weten de bepalingen omtrent orde, rust en veiligheid, zijn van een strafsanctie voorzien. Met name ook voor deze categorie vervoersvoorwaarden is uniformiteit van groot belang.
Momenteel zijn vervoersvoorwaarden verspreid geregeld in de diverse wetten met uitvoeringsregelingen, zoals Spoorwegwet, Locaalspoor- en Tramwegwet, het daarop gebaseerde Algemeen Reglement Vervoer (ARV), en de Wet Autovervoer Personen met het erbij behorende Uitvoeringsbesluit Autovervoer Personen 1939 (UAP).
Verder zijn er in verschillende gemeenten, die een eigen vervoerbedrijf exploiteren, eigen regelingen in de vorm van gemeentelijke verordeningen. Deze zijn in veel gevallen geheel toegespitst op de prijs voor het vervoer. De overige vervoersvoorwaarden zijn direct overgenomen uit - of sterk geïnspireerd door - de Algemene Vervoersvoorwaarden van de hand van de KNVTO. Beoogd wordt al deze onderling op sommige punten verschillende regelingen te vervangen door één nieuwe, waardoor een kwaliteitsverbetering bereikt wordt en tevens de eenheid ook in dit opzicht voor het publiek realiteit zal worden. De vervoersvoorwaarden zullen zodanig zijn geredigeerd, dat aanpassing aan de behoeften van het betrokken bedrijf mogelijk zal zijn. De behoefte zal voornamelijk liggen op een zeer concreet gebied van als het ware huishoudelijke aard. Zulke zaken laten zich door hun grote gevarieerdheid nimmer in een zeer algemeen geformuleerde regeling vastleggen.
Het voorliggend wetsontwerp beoogt aan het hierboven vermelde een wettelijke basis te verschaffen. Hierbij is gekozen voor een kaderwet. Dit biedt het voordeel dat de meeste onderwerpen op dit terrein bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen worden geregeld waardoor een soepele aanpassing aan in de praktijk gebleken behoeften op niet al te lange termijn mogelijk zal blijven. Voor de inhoud van de vervoersvoorwaarden wordt zoveel mogelijk aangesloten bij hetgeen nu omtrent de te regelen onderwerpen is geregeld.
Voor het effectief functioneren van openbare vervoerdiensten is onder meer rust en orde op stations en halten noodzakelijk. In veel gevallen is op halten en stations een strafrechtelijk regime van kracht, dat verstoring van orde of rust met een sanctie bedreigt. In het vervoerbedrijf bestaat behoefte de orde en rust met het oog op een goede bedrijfsgang tot op zekere hoogte zèlf te kunnen bevorderen, niet alleen in de vervoermiddelen maar ook op de terreinen, die voor de exploitatie bij voorkeur worden gebruikt.
Het hiervoor vermelde met betrekking tot orde en rust doet zich eveneens voor ten aanzien van de veiligheid. Hoezeer ook strafrechtelijk een bepaalde gedraging van een sanctie is voorzien, het blijft een reactie van de justitie achteraf, terwijl niet alleen de justitiabele, maar veeleer het vervoerbedrijf en de vele reizigers met het openbaar vervoer er bij gebaat zijn dat direct tegen verstoorders van veiligheid kan worden opgetreden.
Op dit moment zijn deze bepalingen in hoofdzaak opgenomen in de hierboven reeds genoemde besluiten, het ARV en het UAP. Deze bepalingen zullen alle worden opgenomen in de op basis van deze wet op te stellen algemene maatregel van bestuur.
(...)
Ingevolge de regeling van dit ontwerp dienen enkele wijzigingen te worden aangebracht in de Wet Autovervoer Personen, de Spoorwegwet en de Locaalspoor- en Tramwegwet.
In al deze wetten moet een bepaling worden opgenomen die de relatie van dit ontwerp met reeds bestaande wetten regelt. De regeling komt erop neer, dat daar waar zowel de bepalingen van deze wet als die van de nu reeds bestaande wetten toegepast zouden kunnen worden, de bepalingen van de nu reeds bestaande wetten terugtreden. Alleen de bepalingen van deze wet zijn van toepassing. De regeling zal vaak duidelijk zijn, maar de aard van de bepalingen met name in de Wet Autovervoer Personen is zodanig, dat soms slechts een deel van een artikel geldig is."
(Kamerstukken II, 1982-1983, 17 813, nrs 1-3, blz. 7-9 en 13-14)