ECLI:NL:HR:2006:AU7750
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Cassatie over verzoek om fiscale eenheid in vennootschapsbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, waarin de Inspecteur een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2000 had opgelegd aan belanghebbende, die een verlies van f 8057 had geleden. De Inspecteur had het verlies vastgesteld op nihil, waarbij hij voorbijging aan het verlies dat in de aangifte van belanghebbende was opgenomen. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze uitspraak, maar dit werd afgewezen. Vervolgens ging belanghebbende in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur vernietigde en de Inspecteur opdroeg opnieuw op het bezwaar te beslissen. De Staatssecretaris ging in cassatie tegen deze uitspraak.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de aangifte van belanghebbende ook moet worden aangemerkt als een verzoek om een fiscale eenheid, zoals bedoeld in artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Het Hof heeft vastgesteld dat in de aangifte duidelijk en eenduidig wordt uitgegaan van een fiscale eenheid tussen belanghebbende en haar dochter, E B.V. De Hoge Raad concludeert dat het Hof niet onjuist heeft geoordeeld door te stellen dat een aanvraag voor een fiscale eenheid ook impliciet kan worden gedaan, zelfs als er geen machtiging van de dochter is gevoegd of het verzoek niet met het voorgeschreven formulier is gedaan.
De Hoge Raad verklaart het beroep van de Staatssecretaris ongegrond en oordeelt dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, en is openbaar uitgesproken op 17 februari 2006.