ECLI:NL:HR:2006:AU7514
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- E.J. Numann
- W.A.M. van Schendel
- W.D.H. Asser
- Rechtspraak.nl
Bepaling van de rechtsgeldigheid van een voorwaardelijke machtiging tot opname in een psychiatrisch ziekenhuis
In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van een voorwaardelijke machtiging tot opname in een psychiatrisch ziekenhuis, verleend op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). De Hoge Raad behandelt een cassatieverzoek van de verzoeker, die in cassatie gaat tegen de beschikking van de rechtbank Arnhem. De rechtbank had op 10 maart 2005 een nieuwe voorwaardelijke machtiging verleend voor de duur van een jaar, waarna de verzoeker op 12 mei 2005 door de geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis De Gelderse Roos werd opgenomen. De verzoeker betwist de rechtmatigheid van deze opname, omdat volgens hem de procedurele voorschriften van de Wet Bopz niet zijn nageleefd. Hij stelt dat hij niet is gehoord voordat de beslissing tot opname werd genomen en dat hij niet tijdig schriftelijk op de hoogte is gesteld van de beslissing.
De rechtbank heeft het verzoek van de verzoeker om vernietiging van de beslissing van de geneesheer-directeur afgewezen. De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de geneesheer-directeur de procedurele voorschriften heeft geschonden, maar dat dit niet automatisch leidt tot vernietiging van de opname. De Hoge Raad benadrukt dat de rechter in cassatie niet alleen de beslissing van de geneesheer-directeur toetst, maar ook de vraag of de gronden voor opname op het moment van de rechterlijke beslissing nog aanwezig waren. De Hoge Raad concludeert dat er voldoende gronden waren voor de opname, ondanks de procedurele tekortkomingen, en verwerpt het cassatieberoep van de verzoeker.
Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van de Wet Bopz, vooral met betrekking tot de vereisten voor het horen van de betrokkene en de gevolgen van procedurele fouten. De Hoge Raad bevestigt dat schending van procedurele voorschriften niet zonder meer leidt tot vernietiging van een beslissing tot gedwongen opname, mits de gronden voor opname op dat moment nog steeds aanwezig zijn.