ECLI:NL:HR:2006:AU7506
Hoge Raad
- Cassatie
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Hoofdelijke aansprakelijkheid van bestuurders voor belastingschulden
In deze zaak gaat het om een geschil tussen de bestuurders van een aannemersbedrijf en de Ontvanger van de Belastingdienst over hun hoofdelijke aansprakelijkheid voor belastingschulden. De zaak is gestart met een dagvaarding op 14 oktober 1994, waarin de Ontvanger vorderde dat de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk zouden worden gesteld voor een belastingschuld van ƒ 13.835.539,--. De bestuurders hebben de vordering bestreden, waarna de rechtbank te Dordrecht hen toestond bewijs te leveren van feiten die zouden aantonen dat de belastingschuld niet aan hen te wijten was.
Na een tussenvonnis van 13 november 1996, waarin de rechtbank de bestuurders in de gelegenheid stelde om bewijs te leveren, hebben zij hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. De Ontvanger heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Het hof bekrachtigde op 23 september 1999 het vonnis van de rechtbank en verwees de zaak terug voor verdere afdoening. Uiteindelijk heeft de rechtbank op 23 januari 2002 de vordering van de Ontvanger toegewezen, wat door het hof op 27 mei 2004 werd bekrachtigd.
Tegen deze arresten hebben de bestuurders cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft op 17 maart 2006 het beroep in cassatie verworpen, waarbij de kosten van het geding in cassatie zijn toegewezen aan de zijde van de Ontvanger. De Hoge Raad oordeelde dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, en dat verdere motivering niet nodig was, aangezien de klachten geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelden.