ECLI:NL:HR:2006:AU7506

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/312HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijke aansprakelijkheid van bestuurders voor belastingschulden

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de bestuurders van een aannemersbedrijf en de Ontvanger van de Belastingdienst over hun hoofdelijke aansprakelijkheid voor belastingschulden. De zaak is gestart met een dagvaarding op 14 oktober 1994, waarin de Ontvanger vorderde dat de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk zouden worden gesteld voor een belastingschuld van ƒ 13.835.539,--. De bestuurders hebben de vordering bestreden, waarna de rechtbank te Dordrecht hen toestond bewijs te leveren van feiten die zouden aantonen dat de belastingschuld niet aan hen te wijten was.

Na een tussenvonnis van 13 november 1996, waarin de rechtbank de bestuurders in de gelegenheid stelde om bewijs te leveren, hebben zij hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. De Ontvanger heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Het hof bekrachtigde op 23 september 1999 het vonnis van de rechtbank en verwees de zaak terug voor verdere afdoening. Uiteindelijk heeft de rechtbank op 23 januari 2002 de vordering van de Ontvanger toegewezen, wat door het hof op 27 mei 2004 werd bekrachtigd.

Tegen deze arresten hebben de bestuurders cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft op 17 maart 2006 het beroep in cassatie verworpen, waarbij de kosten van het geding in cassatie zijn toegewezen aan de zijde van de Ontvanger. De Hoge Raad oordeelde dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, en dat verdere motivering niet nodig was, aangezien de klachten geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelden.

Uitspraak

17 maart 2006
Eerste Kamer
Nr. C04/312HR
RM/JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
2. [Eiseres 2],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. R.T.R.F. Carli,
t e g e n
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/RIJNMOND (voorheen de Ontvanger van de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Dordrecht),
gevestigd te Dordrecht,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. R.L.H. IJzerman.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: de Ontvanger - heeft bij exploten van 14 oktober 1994 eisers tot cassatie - verder te noemen: [eiser] c.s. - gedagvaard voor de rechtbank te Dordrecht en gevorderd te verklaren voor recht dat [eiser] c.s. ieder hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de in de inleidende dagvaarding onder 8 genoemde belastingschuld van ƒ 13.835.539,-- of, voor het geval de inspecteur of de belastingrechter in een bezwaar- of beroepsprocedure ter zake van die belastingschuld een ander bedrag wordt vastgesteld, voor dat andere bedrag, te vermeerderen met de invorderingsrente vanaf 7 september 1994 tot de dag der algehele voldoening.
[Eiser] c.s. hebben de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 13 november 1996 [eiser] c.s. toegelaten te bewijzen feiten en/of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat het verschil tussen de volgens de naheffingsaanslagen materieel verschuldigde belasting en hetgeen op aangifte is betaald niet aan opzet of grove schuld van [A] B.V. (hierna: AGK) te wijten is.
Tegen dit vonnis hebben [eiser] c.s. hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. De Ontvanger heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 23 september 1999 heeft het hof, in het principaal en incidenteel beroep, het bestreden vonnis bekrachtigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank te Dordrecht ter verdere afdoening en beslissing.
Na getuigenverhoor en verder processueel debat heeft de rechtbank bij eindvonnis van 23 januari 2002 de vordering van de Ontvanger toegewezen.
Tegen dit eindvonnis hebben [eiser] c.s. hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 27 mei 2004 heeft het hof het bestreden vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding en het herstelexploot zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Ontvanger heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de Ontvanger mede door mr. A.L. Kruijmer, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Ontvanger begroot op € 359,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en A.M.J. van Buchem-Spapens, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 17 maart 2006.