ECLI:NL:HR:2006:AU7385
Hoge Raad
- Cassatie
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- A.R. Leemreis
- C.J.J. van Maanen
- C.A. Streefkerk
- Rechtspraak.nl
Aftrekbaarheid van vermogensbelasting betaald door ouder voor minderjarig kind
In deze zaak gaat het om de aftrekbaarheid van vermogensbelasting die door een ouder is betaald voor een minderjarig kind. De Inspecteur had bij het vaststellen van de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2000 het door de ouder betaalde bedrag van ƒ 89.474 niet in aftrek aanvaard. De ouder, die het ouderlijk gezag over het kind uitoefende, had de vermogensbelasting voor haar zoon voldaan en wilde dit bedrag aftrekken van haar eigen inkomen. De Inspecteur handhaafde zijn beslissing na bezwaar, waarna de ouder in beroep ging bij het Gerechtshof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot cassatie bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad oordeelde dat de door de ouder betaalde vermogensbelasting niet kan worden aangemerkt als aftrekbare kosten volgens artikel 35 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. De Hoge Raad stelde vast dat vermogensbelasting niet behoort tot de op de inkomsten uit vermogen drukkende kosten, zelfs niet wanneer de ouder het vruchtgenot van het vermogen van het kind heeft. De Hoge Raad concludeerde dat de aansprakelijkheid van de ouder voor de vermogensbelasting en het verhaalsrecht van het kind op de ouder niet relevant zijn voor de aftrekbaarheid van deze kosten. De middelen van de ouder, die een andere opvatting huldigden, werden verworpen.
De Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 21 april 2006.