3.2 [Betrokkene 1] heeft aan zijn hiervoor in 1 weergegeven vorderingen ten grondslag gelegd dat hij tijdens zijn dienstverband met Van Buuren aan asbeststof is blootgesteld, zonder dat Van Buuren veiligheidsmaatregelen had getroffen om die blootstelling te voorkomen. Dit is met name het geval geweest voor zover zijn werkzaamheden bestonden uit het wegbreken van oude centrale verwarmingsleidingen omdat daarbij vaak veel asbeststof vrijkwam, aldus [betrokkene 1], die zijn vorderingen heeft gebaseerd op art. 7:658 BW.
Van Buuren heeft zich ten verwere primair beroepen op de objectieve verjaringstermijn van art. 3:310 lid 2 BW. Subsidiair heeft zij bestreden dat [betrokkene 1] tijdens zijn werkzaamheden voor haar (in enigszins relevante mate) aan asbeststof is blootgesteld. Meer subsidiair heeft zij aangevoerd dat zij niet is tekortgeschoten in de tijdens het dienstverband met [betrokkene 1] op haar rustende zorgverplichting. Zij heeft daartoe gesteld dat zij geen asbestverwerkend bedrijf was en geen specifieke kennis had van het gevaar van blootstelling aan asbeststof. Ten slotte heeft Van Buuren de hoogte van het als vergoeding ter zake van immateriële schade gevorderde bedrag betwist.
De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen. De rechtbank heeft dit vonnis vernietigd en de vorderingen alsnog grotendeels toegewezen. Daartoe heeft zij eerst, in haar eerste tussenvonnis, op de voet van het arrest van de Hoge Raad van 28 april 2000, nr. C 98/363, NJ 2000, 430, geoordeeld dat toepassing van de dertigjarige verjaringstermijn in het onderhavige geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (rov. 5.1-5.6). In datzelfde tussenvonnis overwoog zij dat de werknemer dient te stellen en bij betwisting te bewijzen dat hij de onderhavige ziekte in de uitoefening van zijn werkzaamheden heeft opgelopen. Staat eenmaal vast dat de werknemer in zijn werk is blootgesteld aan voor zijn gezondheid gevaarlijke stoffen, dan moet het eveneens door de werknemer te bewijzen causaal verband worden aangenomen indien de werkgever heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig waren om de schade te voorkomen. De werkgever moet aangeven of hij in verband daarmee maatregelen heeft getroffen, en zo ja welke (rov. 5.8). Mochten de erven erin slagen het vorenbedoelde bewijs te leveren, dan dient tevens ervan te worden uitgegaan dat de werknemer zijn fatale ziekte tijdens die werkzaamheden kan hebben opgelopen. Van Buuren is in dat geval aansprakelijk voor de schade die [betrokkene 1] dientengevolge heeft geleden, tenzij zij erin slaagt aan te tonen dat zij zodanige maatregelen heeft getroffen als redelijkerwijs nodig was om te voorkomen dat [betrokkene 1] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade leed. In verband daarmee is van belang of Van Buuren in de desbetreffende periode (1965-1967) als goed werkgever had behoren te weten of begrijpen dat het werken met asbest nadelige gevolgen voor de gezondheid kon hebben en dat het treffen van maatregelen ter bescherming daartegen, daarom geboden was. In verband met de toen reeds bekende ziekte asbestose lijkt dit wel het geval (rov. 5.14).
Nadat zij een tweede tussenvonnis had gewezen, heeft de rechtbank in haar eindvonnis, samengevat weergegeven, als volgt geoordeeld.
Op grond van een inmiddels in het geding gebrachte brief van [betrokkene 1] van 1 juni 1998 en van de inmiddels afgelegde getuigenverklaringen, is voldoende komen vast te staan dat [betrokkene 1] tijdens zijn werkzaamheden voor Van Buuren in de buitendienst leidingen heeft moeten wegbreken en dat dit met veel stuiven gepaard ging. Met name is in voldoende mate komen vast te staan dat één van de werkzaamheden waarmee [betrokkene 1] werd belast, de vervanging/vernieuwing van leidingen in het oude postkantoor in Den Haag betrof (rov. 4-7).
Van Buuren heeft gesteld dat het enkele feit dat bij breekwerkzaamheden in het postkantoor veel stof zou zijn vrijgekomen, nog niet wil zeggen dat dit stof ook asbest bevat, aangezien niet alle destijds gebruikte isolatiematerialen asbest bevatten. De rechtbank acht het echter alleszins aannemelijk dat wel asbest in die isolatiematerialen zat. De rechtbank wijst daartoe op een notitie van dr. ir. A. Burdorf, in dit geding als productie overgelegd, en op een publicatie van Swuste e.a.
Uit het voorgaande volgt dat de erven in hun bewijs zijn geslaagd. Van Buuren is derhalve aansprakelijk voor de schade die [betrokkene 1] als gevolg van het oplopen van deze fatale ziekte heeft geleden, tenzij zij aan de op haar als werkgever rustende zorgplicht heeft voldaan door het treffen van zodanige maatregelen als redelijkerwijs nodig was om te voorkomen dat [betrokkene 1] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade zou lijden (rov. 8-9). Van Buuren heeft in dit verband gesteld dat haar werknemers, áls zij al tijdens hun werkzaamheden aan asbest werden blootgesteld, niet met voldoende asbest in aanraking kwamen om asbestose te kunnen krijgen. Zij voert daartoe aan dat voor asbestose een bepaalde drempelwaarde geldt welke door [betrokkene 1] tijdens zijn werkzaamheden voor haar, bij lange na niet is gehaald. Van Buuren concludeert dat daarom moet worden aangenomen dat zij haar werknemers voldoende bescherming heeft geboden. Dit verweer moet worden verworpen omdat gelet op hetgeen in de periode 1965-1967 in Nederland reeds bekend was omtrent de gevaren van het werken met asbest in relatie tot asbestose, ook bij niet-asbestverwerkende bedrijven zoals dat van Van Buuren, op Van Buuren de verplichting rustte om al die veiligheidsmaatregelen te nemen welke waren vereist om haar werknemers tegen die gevaren te beschermen. Van Buuren heeft niet weersproken dat gedurende het dienstverband van [betrokkene 1] bekend was dat asbest een gevaarlijke stof is en dat blootstelling daaraan kon leiden tot asbestose. Dat een mesothelioom reeds bij een betrekkelijk geringe blootstelling aan asbest kan ontstaan en dat het niet geheel is uit te sluiten dat [betrokkene 1], wanneer Van Buuren de vereiste maatregelen had getroffen, de ziekte toch zou hebben gekregen, neemt niet weg dat Van Buuren door het verzuim om maatregelen te treffen de kans aanmerkelijk heeft vergroot dat [betrokkene 1] een tot mesothelioom leidende asbestvezel zou binnenkrijgen (rov. 10-12). Van Buuren is dus aansprakelijk voor de door [betrokkene 1] geleden schade (rov. 13).