ECLI:NL:HR:2006:AU6775

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00617/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afstand van het recht om in hoger beroep te gaan tegen een vonnis en de gevolgen daarvan

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 januari 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte had op 20 mei 2003 afstand gedaan van zijn recht om in hoger beroep te gaan tegen een vonnis van de politierechter. Later, op 3 juni 2003, probeerde hij deze afstand te herroepen en hoger beroep in te stellen. Het Hof verklaarde de verdachte echter niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, omdat het van mening was dat de verdachte op de hoogte was van de gevolgen van zijn afstand. De verdachte voerde aan dat hij niet begreep wat het afstand doen van hoger beroep inhield, maar het Hof oordeelde dat zijn verklaring tijdens de terechtzitting in hoger beroep aantoonde dat hij wel degelijk begreep dat hij afstand deed van zijn recht om hoger beroep in te stellen. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de intrekking van de afstand van het hoger beroep rechtvaardigden. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden en verwierp het beroep.

Uitspraak

17 januari 2006
Strafkamer
nr. 00617/05
PB/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 7 september 2004, nummer 22/003503-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 20 mei 2003, waarbij de verdachte is vrijgesproken van het hem primair en subsidiair tenlastegelegde en voorts ter zake van meer subsidiair "schuldheling" is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 32 uren subsidiair 16 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.A.S. Jansen, advocaat te Nieuwegein, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het eerste middel klaagt erover dat het Hof ten onrechte de verdachte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het door deze ingestelde hoger beroep en voert daartoe aan dat het de verdachte niet duidelijk was wat het afstand doen van hoger beroep inhield. Het tweede middel houdt in dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de intrekking van de afstand van het hoger beroep rechtvaardigen. De middelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.2. De bestreden uitspraak houdt, voorzover voor de beoordeling van de middelen van belang, het volgende in:
"De verdachte is op 20 mei 2003 in persoon ter terechtzitting van de politierechter te 's-Gravenhage verschenen. De eerste rechter heeft vervolgens naar aanleiding van het onderzoek op die terechtzitting vonnis gewezen.
Blijkens de aantekening mondeling vonnis d.d. 20 mei 2003 heeft de verdachte afstand gedaan van de bevoegdheid om tegen die uitspraak een rechtsmiddel aan te wenden. De verdachte heeft blijkens de "akte instellen rechtsmiddel" d.d. 3 juni 2003 voornoemde afstand willen herroepen en hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis van de politierechter.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de verdachte voornoemde afstand rechtsgeldig heeft herroepen, nu hij ter terechtzitting in eerste aanleg niet heeft begrepen wat het doen van afstand van de bevoegdheid een rechtsmiddel aan te wenden inhield. Deswege dient de verdachte ontvankelijk te worden verklaard in zijn appèl.
Het hof acht niet aannemelijk dat de verdachte volstrekt niet wist wat het doen van afstand inhield. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 7 september 2004 heeft verklaard - zakelijk weergegeven-:
Toen de politierechter mij vertelde dat ik niet naar de gevangenis zou gaan, zei ik: "Dan hoef ik dat hoger beroep niet." Een dag of tien later sprak ik een vriend. Hij vertelde mij dat ik door de uitspraak van de politierechter een strafblad zou hebben en dat ik hoger beroep moest instellen. Ik wist niet dat ik door de uitspraak van de politierechter een strafblad zou hebben. Ik vertelde mijn vriend dat ik afstand had gedaan van mijn recht op hoger beroep. Mijn vriend zei toen dat ik naar de Centrale Balie moest gaan om deze afstand te herroepen. Dat heb ik gedaan.
Gelet op deze verklaring van de verdachte kan - naar 's hofs oordeel - niet gezegd worden dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg volstrekt niet heeft begrepen dat hij afstand deed van zijn bevoegdheid een rechtsmiddel tegen dat vonnis aan te wenden. Immers, eerst nadat de verdachte van een vriend het advies had gekregen om zijn afstand te herroepen in verband met zijn strafblad, is hij naar de Centrale Balie gegaan om voornoemde afstand te herroepen."
3.3.1. Vooropgesteld moet worden dat het doen van afstand van het recht in hoger beroep te gaan tegen een vonnis inhoudt dat, naar als bekend mag worden verondersteld, de zaak en dat vonnis van de eerste rechter niet alsnog aan het oordeel van een hogere rechter zullen worden onderworpen, hetgeen meebrengt dat het desbetreffende vonnis onherroepelijk wordt en niet meer kan worden aangetast. Dit is slechts anders indien bijzondere omstandigheden aanleiding geven tot het oordeel dat de gedane afstand niet kan gelden als afstand in de zin van art. 381, eerste lid, Sv (vgl. HR 12 juni 2001, NJ 2001, 695). Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien aan-nemelijk is dat de verdachte verschoonbaar heeft gedwaald omtrent de inhoud van het vonnis of de betekenis van zijn verklaring.
3.3.2. Uit hetgeen de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, heeft het Hof kunnen afleiden dat de verdachte begreep dat de strekking van de door hem ter terechtzitting van de Politierechter afgelegde verklaring, inhoudende: "dan hoef ik dat hoger beroep niet", was dat hij afstand deed van zijn recht hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van de Politierechter.
Het - in de hiervoor vermelde overwegingen besloten liggende - oordeel van het Hof, dat de enkele omstandigheid dat de verdachte niet wist dat de veroordeling van de Politierechter zou worden vermeld op zijn strafblad, geen aanleiding geeft tot het oordeel dat de gedane afstand niet kan gelden als afstand in de zin van art. 381, eerste lid, Sv, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
3.3.3. De middelen zijn derhalve tevergeefs voorgedragen.
4. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 17 januari 2006.