ECLI:NL:HR:2006:AU6253

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00213/05 J
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • G.J.M. Corstens
  • J.P. Balkema
  • J. de Hullu
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grondslagverlating bij wijziging tenlastelegging in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een verdachte die in hoger beroep was veroordeeld voor diefstal, waarbij de tenlastelegging was gewijzigd. De Hoge Raad had eerder de zaak naar het Hof verwezen met de opdracht om het onderzoek opnieuw te starten op basis van de inleidende dagvaarding. Echter, het Hof heeft de beraadslaging gebaseerd op een gewijzigde tenlastelegging die tijdens de terechtzitting in hoger beroep was vastgesteld. Dit leidde tot de vraag of het Hof de grondslag van de tenlastelegging had verlaten.

De Hoge Raad oordeelde dat de wijziging van de tenlastelegging, waarbij de naam 'Vechteinlaan' was vervangen door 'Vechtensteinlaan', in wezen een correctie betrof van een kennelijke verschrijving. De Hoge Raad benadrukte dat voor de toelating van een dergelijke correctie vereist is dat de verdachte niet in zijn rechten wordt geschaad. In dit geval was er geen bewijs dat de verdachte in zijn belangen was geschaad, aangezien hij duidelijk was over de beschuldigingen tegen hem.

De Hoge Raad concludeerde dat, hoewel het Hof de grondslag van de tenlastelegging had verlaten, dit niet tot cassatie leidde. De middelen van cassatie werden verworpen, en de Hoge Raad oordeelde dat er geen reden was om de bestreden uitspraak te vernietigen. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde de verwerping van het beroep en de beslissing van het Hof te 's-Gravenhage bleef in stand.

Uitspraak

31 januari 2006
Strafkamer
nr. 00213/05 J
EC/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 31 augustus 2004, nummer 22/000017-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1984, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad bij arrest van 9 december 2003, heeft het Hof in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kinderrechter in de Arrondissementsrechtbank te Utrecht van 22 maart 2000 - de verdachte ter zake van "diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming" veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van twintig uren, in plaats van tien dagen jeugddetentie.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. B.P. de Boer en mr. A.M. Ficq-Kengen, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten nu het is uitgegaan van de ter terechtzitting in hoger beroep bij het Hof te Amsterdam gewijzigde tenlastelegging, terwijl het arrest van het Hof te Amsterdam in zijn geheel is vernietigd door de Hoge Raad en de zaak is verwezen naar het Hof te 's-Gravenhage opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw zou worden berecht en afgedaan.
3.2. Het verkorte arrest van 31 augustus 2004 van het Hof te 's-Gravenhage houdt, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"1. Onderzoek van de zaak.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en - na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden - het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 17 augustus 2004.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in hoger beroep op 17 januari 2002 door het gerechtshof te Amsterdam op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd."
3.3. De door de Advocaat-Generaal op 17 januari 2002 gevorderde, en door het Hof te Amsterdam toegewezen, wijziging houdt, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"dat de tenlastelegging als volgt behoort te worden gewijzigd:
dat de naam "Vechteinlaan" wordt gewijzigd in "Vechtensteinlaan"
3.4. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 9 december 2003 het arrest van het Hof te Amsterdam van 4 april 2002 vernietigd en de zaak naar het Hof te 's-Gravenhage verwezen opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Die verwijzingsopdracht hield in dat het Hof te 's-Gravenhage op de grondslag van de inleidende dagvaarding het onderzoek in zijn geheel opnieuw had moeten aanvangen en voltooien.
Het Hof heeft evenwel, zoals hiervoor onder 3.2 sub 2 is weergegeven, op de grondslag van de ter terechtzitting in hoger beroep bij het Hof te Amsterdam gewijzigde tenlastelegging beraadslaagd. Aldus heeft het Hof te 's-Gravenhage de grondslag van de tenlastelegging verlaten.
3.5. Het middel is daarom terecht voorgesteld. Dat behoeft op grond van het volgende niet tot cassatie te leiden. De wijziging van de tenlastelegging door vervanging van het woord '[a-straat]' door '[a-straat]', hoewel gegoten in de vorm van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging zoals bedoeld in art. 313 Sv, houdt in essentie de correctie door verbeterde lezing van een kennelijke verschrijving in. Voorwaarde voor de toelating van een dergelijke verbeterde lezing van de tenlastelegging is dat de verdachte daardoor niet in enig rechtens te respecteren belang wordt geschaad. In aanmerking genomen dat uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep van het Hof te 's-Gravenhage en in eerste aanleg blijkt dat bij de verdachte geen onduidelijkheid heeft bestaan met betrekking tot hetgeen hem wordt verweten, blijkt niet dat daarvan hier sprake is (vgl. HR 8 juli 1998, NJ 1999, 89).
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, J.P. Balkema, J. de Hullu en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 31 januari 2006.