ECLI:NL:HR:2006:AU6096

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C05/006HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de verdeling van een nalatenschap

In deze zaak gaat het om een geschil over de verdeling van een nalatenschap, waarbij de Hoge Raad op 10 februari 2006 uitspraak doet. De eisers tot cassatie, bestaande uit drie personen, hebben in eerdere instanties hun gelijk geprobeerd te halen tegen een groep van tien verweerders, die ook in cassatie zijn gegaan. De zaak heeft een lange voorgeschiedenis, die teruggaat tot een arrest van de Hoge Raad van 3 juni 1994, waarin het beroep van de verweerders werd verworpen. Na verschillende rechtsprocedures, waaronder een deskundigenonderzoek en meerdere tussenarresten van het gerechtshof, heeft de rechtbank te Rotterdam op 27 januari 1997 een eindvonnis gewezen waarin de gemeenschap van de nalatenschap werd verdeeld. Dit vonnis werd later door het hof vernietigd en leidde tot verdere rechtsgang.

De Hoge Raad heeft in deze cassatieprocedure de klachten van de eisers en verweerders beoordeeld. De Advocaat-Generaal J. Spier heeft in zijn conclusie tot verwerping van beide beroepen geadviseerd. De Hoge Raad heeft uiteindelijk de cassatieberoepen verworpen, waarbij de kosten van het geding in cassatie voor rekening van de eisers zijn gekomen. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid, maar de klachten van de partijen waren niet van dien aard dat zij tot cassatie konden leiden. De uitspraak is openbaar gedaan door de raadsheer E.J. Numann.

Uitspraak

10 februari 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/006HR
JMH/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Eiseres 2],
wonende te [woonplaats],
3. [Eiser 3],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
incidenteel verweerders,
advocaat: mr. W.G.H. van de Wetering,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Verweerder 2],
wonende te [woonplaats],
3. [Verweerder 3],
wonende te [woonplaats],
4. [Verweerder 4],
wonende te [woonplaats],
5. [Verweerder 5],
wonende te [woonplaats],
6. [Verweerder 6],
wonende te [woonplaats],
7. [Verweerster 7],
wonende te [woonplaats],
8. [Verweerder 8],
wonende te [woonplaats],
9. [Verweerster 9],
wonende te [woonplaats],
10. [Verweerster 10],
wonende te [woonplaats], Engeland,
VERWEERDERS in cassatie,
incidenteel eisers,
advocaat: mr. M. Ynzonides.
1. Het verloop van het geding in voorgaande instanties
Voor het verloop van het geding in voorgaande instanties tussen eisers tot cassatie - verder te noemen: [eiser] c.s. - en onder anderen verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder] c.s. - verwijst de Hoge Raad naar zijn arrest van 3 juni 1994, nr. 15.358, NJ 1995, 562. Bij dat arrest heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.
Na een op 1 december 1994 gehouden comparitie van partijen heeft de rechtbank te Rotterdam bij tussenvonnis van 12 juni 1995 een deskundigenonderzoek bevolen, een deskundige benoemd en een aantal vragen geformuleerd. Na deskundigenbericht en pleidooi heeft de rechtbank bij eindvonnis van 27 januari 1997 de door het overlijden van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] tussen partijen ontstane gemeenschap verdeeld zoals in rov. 4.12 van dit vonnis is weergegeven, een notaris en drie onzijdige personen benoemd, de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen de vonnissen van 11 februari 1991, 12 juni 1995 en 27 januari 1997 hebben [verweerder] c.s. hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage en daarbij hun eis gewijzigd.
Bij tussenarrest van 19 november 1998 heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte aan de zijde van [eiser] c.s. en bij tussenarrest van 30 maart 2000 [verweerder] c.s. tot bewijslevering toegelaten. Na enquête heeft het hof bij tussenarrest van 30 januari 2002 het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 27 januari 1997 vernietigd, voor zover het betrekking heeft op de waardering van de onroerende zaken die behoren tot de onverdeelde boedel van de erflaters en de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door partijen aangaande een nieuw op te dragen deskundigenonderzoek. Bij tussenarrest van 5 maart 2003 heeft het hof een deskundigenonderzoek gelast, drie deskundigen benoemd en een aantal vragen geformuleerd.
Na deskundigenbericht heeft het hof bij eindarrest van 4 augustus 2004 [verweerder] c.s. niet-ontvankelijk verklaard terzake de punten 1, 2, 4 en 5 wegens het ontbreken van een processueel belang, zoals overwogen in rov. 3 van het tussenarrest van 27 maart 2002, de waarde van de in rov. 1 van het tussenarrest van 5 maart 2003 vermelde onroerende zaken bepaald op € 2.026.000,--, bepaald dat de kosten van de deskundigen bij helfte tussen de partijen moeten worden gedragen en het meer of anders gevorderde afgewezen.
De arresten van 19 november 1998, 30 maart 2000, 27 maart 2002, 5 maart 2003 en 4 augustus 2004 van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de vijf vermelde arresten van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. [Verweerder] c.s. hebben incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende het incidenteel beroep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [verweerder] c.s. mede door mr. M. Koedoot, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt in zowel het principale als in het incidentele beroep tot verwerping daarvan.
3. Beoordeling van de middelen in het principale beroep en het middel in het incidentele beroep
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale en in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op € 359,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, W.A.M. van Schendel en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 10 februari 2006.