ECLI:NL:HR:2006:AU5704
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- J.C. van Oven
- W.A.M. van Schendel
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Aansprakelijkheid van de Staat der Nederlanden in relatie tot borgtochtovereenkomsten met een Franse vennootschap
In deze zaak gaat het om een geschil tussen de Staat der Nederlanden en de Franse vennootschap PRÉSERVATRICE FONCIÉRE T.I.A.R.D. COMPAGNIE D'ASSURANCES over de aansprakelijkheid die voortvloeit uit privaatrechtelijke borgtochtovereenkomsten. De vennootschap had zich als medeschuldenaar verbonden om douaneschulden van vervoerders en hun organisaties te betalen. Dit arrest is een vervolg op eerdere uitspraken van de Hoge Raad en het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJEG) die betrekking hebben op de vraag of de vordering van de Staat kan worden gekwalificeerd als een 'burgerlijke of handelszaak' in de zin van het EEX-Verdrag.
De Hoge Raad heeft in zijn eerdere tussenarrest van 18 mei 2001 het HvJEG gevraagd om uitspraak te doen over de aard van de rechtsbetrekking tussen de Staat en de vennootschap. Het HvJEG heeft geoordeeld dat de vordering van de Staat, die is gebaseerd op de borgtochtovereenkomsten, onder het materiële toepassingsgebied van het EEX-Verdrag valt. Dit betekent dat de Staat in deze rechtsbetrekking geen gebruik maakt van bevoegdheden die buiten de op betrekkingen tussen particulieren toepasselijke regels vallen.
In het arrest van 17 februari 2006 heeft de Hoge Raad het bestreden arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de aansprakelijkheid van de vennootschap voortvloeit uit de borgtochtovereenkomsten en dat de vordering van de Staat als een 'burgerlijke of handelszaak' moet worden gekwalificeerd. De Staat is veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, inclusief de kosten die verband houden met de behandeling van de zaak bij het HvJEG.