ECLI:NL:HR:2006:AU5702

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/343HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van WAM-verzekeraar bij onrechtmatig gedrag van bestuurder op rijbaan

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de WAM-verzekeraar in het geval van onrechtmatig gedrag van een bestuurder. De eiseres, N.V. Univé Schade, heeft in cassatie beroep ingesteld tegen een uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden. De rechtsvoorgangster van de verweerster, AXA Schade N.V., had Univé gedagvaard voor een schadevergoeding na een ongeval waarbij letsel is ontstaan. Het hof had geoordeeld dat de bestuurder, [betrokkene 2], onrechtmatig had gehandeld door zijn auto op de vluchtstrook te parkeren en de rijbaan te betreden, wat leidde tot een aanrijding met een andere bestuurder, [betrokkene 1]. De Hoge Raad heeft de feiten vastgesteld, waaronder het ongeval dat plaatsvond op 21 december 1993, waarbij [betrokkene 1] met hoge snelheid reed en [betrokkene 2] op de rijbaan liep. De Hoge Raad oordeelt dat het gedrag van [betrokkene 2] in nauwe samenhang staat met het gebruik van zijn auto, waardoor de schade als veroorzaakt door het motorrijtuig kan worden aangemerkt. De Hoge Raad verwerpt het beroep van Univé en bevestigt de beslissing van het hof, waarbij Univé in de kosten van het geding in cassatie wordt veroordeeld.

Uitspraak

10 februari 2006
Eerste Kamer
Nr. C04/343HR
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
N.V. UNIVÉ SCHADE,
gevestigd te Zwolle,
EISERES tot cassatie,
advocaten: mr. R.S. Meijer en mr. F.E. Vermeulen,
t e g e n
AXA SCHADE N.V., rechtsopvolgster onder algemene titel van de naamloze vennootschap Guardian Verzekering Maatschappij N.V.,
gevestigd te Utrecht,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instantie
De rechtsvoorgangster van verweerster in cassatie - verder te noemen: AXA - heeft bij exploot van 3 juli 2000 bij wege van prorogatie eiseres tot cassatie - verder te noemen: Univé - gedagvaard voor het gerechtshof te Leeuwarden en gevorderd Univé te veroordelen aan AXA te betalen een bedrag van ƒ 43.316,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 1996, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening alsmede tot betaling van een bedrag van ƒ 1.541,31, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Univé heeft de vordering bestreden.
Na een tussenarrest van 24 maart 2004 heeft het hof bij eindarrest van 25 augustus 2004 Univé veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 21.924,85 (ƒ 48.316), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 1996 tot aan de dag der algehele voldoening. Het meer of anders gevorderde heeft het hof afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Univé beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen AXA is verstek verleend.
De zaak is voor Univé toegelicht door haar advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van het volgende.
(i) Op 21 december 1993 omstreeks 17.45 uur reed [betrokkene 1] als bestuurder van een aan Auto Lease Holland B.V. (hierna: Autolease) toebehorende personenauto met een snelheid van ongeveer 120 km per uur over de rechterrijbaan van de A30. Het was ter plaatse donker.
(ii) Uiterst rechts op de vluchtstrook stond de personenauto van [betrokkene 2] geparkeerd (met de rechterwielen in de berm). [Betrokkene 2] was korte tijd daarvoor, rijdende in dezelfde richting als [betrokkene 1], in aanraking gekomen met een haas. [Betrokkene 2] had daarop zijn auto tot stilstand gebracht en op de vluchtstrook geparkeerd, was ongeveer 100 à 120 meter teruggelopen naar de plaats waar hij de haas had geraakt (op de voor hem linkerrijbaan), had de haas opgepakt en was daarmee op de terugweg naar zijn auto. [Betrokkene 3], de echtgenote van [betrokkene 2], was in de auto blijven zitten.
(iii) Plotseling zag [betrokkene 1] - naar later bleek - [betrokkene 2] lopen. [Betrokkene 1] week uit, remde, raakte in een slip en gleed naar de vluchtstrook waar hij tegen de geparkeerde auto van [betrokkene 2] aanbotste. [Betrokkene 3] heeft daarbij letsel opgelopen.
(iv) De auto van [betrokkene 2] was ten tijde van het ongeval tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij Univé, de auto van Autolease bij Guardian, de rechtsvoorgangster van Axa.
(v) Guardian/Axa heeft op basis van de zogeheten Schaderegeling schuldloze derde de letselschade van [betrokkene 3], die op 3 juni 1995 is overleden, aan [betrokkene 2] als erfgenaam vergoed. [Betrokkene 2] heeft de vordering, die zijn echtgenote uit hoofde van het ongeval op hem had, als haar erfgenaam in november 1995 gecedeerd aan Guardian/Axa voor de prijs van ƒ 45.000,--. Guardian/Axa heeft, eveneens op de voet van de Schaderegeling schuldloze derde, ook de schade van [betrokkene 4], inzittende van de auto van [betrokkene 1], ten bedrage van ƒ 2.000,-- vergoed.
3.2 Guardian/Axa heeft aan haar hiervoor in 1 vermelde vordering ten grondslag gelegd dat [betrokkene 2] een onrechtmatige daad heeft gepleegd, waarvoor Univé als WAM-verzekeraar van [betrokkene 2] (mede) aansprakelijk is.
Het hof, waaraan de zaak bij prorogatie is voorgelegd, heeft in zijn eindarrest de vordering grotendeels toegewezen. Het hof stelde (in rov. 3) voorop dat tussen partijen vaststaat dat [betrokkene 2] onrechtmatig heeft gehandeld door zijn auto zonder verkeersnoodzaak op de vluchtstrook tot stilstand te brengen en vervolgens de rijbaan te betreden, alsmede dat de aanrijding door dat onrechtmatig handelen is ontstaan. Naar aanleiding van het verweer van Univé dat zij niet gehouden is de schade te vergoeden omdat die niet is veroorzaakt door de auto van [betrokkene 2], maar door [betrokkene 2] als voetganger, overwoog het hof (in rov. 8, citerend uit zijn eerdere arrest, gewezen tussen Univé en [betrokkene 2] enerzijds en Autolease anderzijds betreffende de cascoschade) het volgende:
"(...) [Betrokkene 2] was met zijn auto, waarin zijn echtgenote zich als passagier bevond, op weg naar huis. Hij heeft de auto op de vluchtstrook tot stilstand gebracht om een dode haas op te rapen om vervolgens zijn weg te vervolgen. Hoewel hij te voet de rijbaan is overgestoken om de haas op te rapen, is naar het oordeel van het hof daardoor het verband met het gebruik dat hij van zijn auto maakte, niet verbroken. De aansprakelijkheid van [betrokkene 2] vloeide dan ook voort uit het gebruik dat hij van zijn auto maakte en waartoe dat motorrijtuig in het verkeer aanleiding kon geven. Het verweer van Univé faalt om die reden."
3.3 Onderdeel 1 betoogt dat het hof ten onrechte - in strijd met art. 25 Rv. - heeft verzuimd om ambtshalve als rechtsgrond voor het verweer van Univé aan te vullen dat de vordering van [betrokkene 3] op [betrokkene 2] reeds op grond van art. 6:161 BW door vermenging was tenietgegaan voordat deze vordering in november 1995 aan Guardian werd gecedeerd, zodat de cessie geen effect meer kon hebben en Guardian de vordering dus ook niet meer tegen Univé kon vervolgen.
Het onderdeel is tevergeefs voorgesteld. Univé heeft aan haar verweer in de feitelijke instantie niet ten grondslag gelegd dat de vordering van [betrokkene 3] op [betrokkene 2] vóór de cessie door vermenging was tenietgegaan, zodat het debat van partijen daarop niet was betrokken. Indien het hof ambtshalve aan de door het onderdeel genoemde feiten en omstandigheden dat rechtsgevolg zou hebben verbonden, zou het dan ook in strijd met art. 24 Rv. de zaak hebben onderzocht en beslist op een grondslag die Univé niet ten verwere heeft aangevoerd en zou het de wederpartij hebben tekortgedaan in haar recht zich daartegen naar behoren te kunnen verdedigen.
3.4.1 De onderdelen 2 en 3, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, komen op tegen de hiervoor weergegeven rov. 8 van het hof. De onderdelen strekken ten betoge dat het hof een onjuiste, te ruime maatstaf heeft gehanteerd voor de wettelijke dekkingsplicht van een WAM-verzekeraar, althans dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is en/of onvoldoende gemotiveerd.
3.4.2 Het hof heeft als vaststaand aangenomen a) dat [betrokkene 2], die met zijn auto reed over de A30, na in aanraking te zijn gekomen met een haas, zijn auto op de vluchtstrook tot stilstand heeft gebracht, b) dat [betrokkene 2] de rijbaan is opgelopen, de haas, op een afstand van 100 à 120 meter van zijn auto, heeft opgeraapt en op de terugweg was naar zijn auto, en c) dat [betrokkene 1], die plotseling [betrokkene 2] over de rijbaan zag lopen, moest uitwijken en tegen de geparkeerde auto van [betrokkene 2] is gereden. Uitgaande van deze (in cassatie niet bestreden) feitelijke vaststellingen en van de (evenmin in cassatie bestreden) vaststelling van het hof dat het gedrag van [betrokkene 2] onrechtmatig is, heeft het hof in rov. 8 als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat het gedrag van [betrokkene 2] in zodanig nauw verband staat met het per motorrijtuig deelnemen aan het wegverkeer dat de uit dit gedrag voortvloeiende schade valt aan te merken als te zijn "veroorzaakt door het motorrijtuig" in de zin van art. 3 lid 5 WAM. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan voor het overige, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Hierop stuiten de in de onderdelen 2 en 3 vervatte klachten geheel af.
3.5 Onderdeel 4 heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft derhalve geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Univé in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Axa begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren P.C. Kop, E.J. Numann, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 10 februari 2006.