ECLI:NL:HR:2006:AU5283
Hoge Raad
- Cassatie
- H.A.M. Aaftink
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Erkenning van een minderjarig kind en afwijzing van verzoek tot vernietiging wegens dwaling
In deze zaak heeft de man, verzoeker tot cassatie, op 28 februari 2003 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te Maastricht om de erkenning van de minderjarige [het kind] te vernietigen op grond van dwaling, zoals bedoeld in artikel 1:205 lid 1, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Tevens heeft hij verzocht om de benoeming van een bijzonder curator voor [het kind]. De rechtbank heeft op 24 april 2003 mr. W. de Vilder benoemd tot bijzonder curator. De vrouw, verweerster in cassatie, heeft geen verweerschrift ingediend, terwijl de bijzonder curator op 4 september 2003 heeft gereageerd op het verzoek van de man. Op 21 januari 2004 heeft de rechtbank het verzoek van de man afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft de man hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Na een mondelinge behandeling op 24 juni 2004 heeft het hof op 29 juli 2004 de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De man heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen deze beslissing. De verweerders in cassatie zijn niet verschenen. De Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarop de advocaat van de man op 4 november 2005 heeft gereageerd.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Op 27 januari 2006 heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en deze beschikking is openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann.