ECLI:NL:HR:2006:AU5278

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R04/111HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over partneralimentatie en verlenging termijn na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een geschil over partneralimentatie tussen een vrouw en een man na hun echtscheiding. De vrouw, verzoekster tot cassatie, heeft op 4 februari 2003 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te Haarlem. Zij verzocht om de termijn waarbinnen de man, verweerder in cassatie, verplicht is om haar levensonderhoud te betalen, te verlengen. De vrouw vroeg primair om een verlenging van vijftien jaar, subsidiair vijf jaar, en meer subsidiair om een termijn die de rechtbank passend acht. De man heeft dit verzoek bestreden.

De rechtbank heeft op 2 september 2003 beslist dat de termijn voor de alimentatiebetaling van de man aan de vrouw wordt verlengd tot 17 februari 2018. Tevens is bepaald dat de alimentatie van € 215,-- per maand, bij vooruitbetaling, jaarlijks automatisch wordt aangepast aan het wettelijk vastgestelde indexeringspercentage. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, maar het meer of anders verzochte is afgewezen.

De man heeft tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Het hof heeft op 8 juli 2004 de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de vrouw afgewezen, met de bepaling dat de alimentatie tot de datum van de beschikking wordt vastgesteld op hetgeen door de man is betaald en/of op hem is verhaald. De vrouw heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen deze beslissing van het hof.

De Hoge Raad heeft op 10 februari 2006 de zaak beoordeeld. De klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep, waarmee de beslissing van het gerechtshof in stand blijft.

Uitspraak

10 februari 2006
Eerste Kamer
Rek.nr. R04/111HR
JMH/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. B.D.W. Martens,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. W.B. Teunis.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 4 februari 2003 ter griffie van de rechtbank te Haarlem ingekomen verzoekschrift heeft verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de vrouw - zich gewend tot die rechtbank en verzocht de termijn gedurende welke verweerder in cassatie - verder te noemen: de man - een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw moet betalen, met ingang van 17 februari 2003 te verlengen met primair een periode van vijftien jaar, subsidiair een periode van vijf jaar en meer subsidiair een zodanige periode als de rechtbank aangewezen acht.
De man heeft het verzoek bestreden.
De rechtbank heeft bij beschikking van 2 september 2003:
- met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van het gerechtshof te Arnhem van 7 maart 2000 bepaald dat de termijn gedurende welke de man nog verplicht is een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw te voldoen, wordt verlengd en dat deze zal eindigen op 17 februari 2018;
- bepaald dat verlenging van voornoemde termijn na ommekomst daarvan mogelijk is;
- met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van deze rechtbank van 18 december 1992 bepaald dat de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 17 februari 2003 wordt gesteld op € 215,-- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
- bepaald dat de hiervoor vastgestelde bijdrage jaarlijks van rechtswege wordt gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage;
- deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en
- het meer of anders verzochte afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft de man hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij beschikking van 8 juli 2004 heeft het hof de beschikking waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, het inleidend verzoek van de vrouw alsnog afgewezen, met dien verstande dat, voor zover de man over de periode vanaf 17 februari 2003 tot de datum van deze beschikking meer heeft betaald en/of op hem is verhaald, de termijn gedurende welke de man nog verplicht is een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw te voldoen tot de datum van deze beschikking wordt verlengd en de uitkering tot de datum van deze beschikking wordt bepaald op hetgeen door de man is betaald en/of op hem is verhaald.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, A.M.J. van Buchem-Spapens en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 10 februari 2006.