ECLI:NL:HR:2006:AU5271
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- P.C. Kop
- J.C. van Oven
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Geschil over registratie van antroposofische geneesmiddelen en prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie
In deze zaak gaat het om een geschil tussen de Staat der Nederlanden en verschillende partijen die zich bezighouden met antroposofische geneesmiddelen. De partijen, waaronder Antroposana en de Nederlandse Vereniging van Antroposofische Artsen, hebben de Staat in kort geding gedagvaard. Ze vorderden dat de Staat het verbod op het bereiden, verkopen en verhandelen van niet-homeopathische antroposofische geneesmiddelen zou opschorten totdat er een definitieve uitspraak in de bodemprocedure zou zijn gedaan. De voorzieningenrechter heeft op 15 april 2003 de vordering van de partijen toegewezen, maar met de beperking dat het gebod alleen geldt voor geneesmiddelen die door een arts zijn voorgeschreven. De Staat heeft hiertegen beroep ingesteld bij het gerechtshof, dat op 27 mei 2004 het vonnis van de voorzieningenrechter gedeeltelijk heeft vernietigd en bevestigd. De Staat heeft vervolgens cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft op 27 januari 2006 geoordeeld dat beantwoording van prejudiciële vragen noodzakelijk is om het cassatieberoep van de Staat te kunnen beslissen. De vragen betreffen de noodzaak voor lidstaten om antroposofische geneesmiddelen die niet homeopathisch zijn, te onderwerpen aan vergunningsvereisten volgens Richtlijn 2001/83/EG. De Hoge Raad heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om uitspraak te doen over deze vragen en heeft het geding geschorst totdat het Hof uitspraak heeft gedaan. Dit arrest benadrukt de complexiteit van de regelgeving rondom antroposofische geneesmiddelen en de noodzaak voor duidelijkheid vanuit Europees recht.