ECLI:NL:HR:2006:AU5183
Hoge Raad
- Cassatie
- P.G. van der Meer
- Rechtspraak.nl
Waardering van elektriciteitscentrales en toepassing van de werktuigenvrijstelling in het bestuursrecht
In deze zaak, die betrekking heeft op de waardering van elektriciteitscentrales, zijn de zaken nrs. 40.682, 41.258 en 41.259 aan de orde. De Hoge Raad heeft op 29 september 2006 uitspraak gedaan over de toepassing van de werktuigenvrijstelling zoals opgenomen in artikel 305a van de Gemeentewet (oud) en artikel 2, lid 1, aanhef en onderdeel e, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Deze regelgeving is van belang voor de waardering van onroerende zaken, in dit geval de elektriciteitscentrales die op de percelen zijn geëxploiteerd. De conclusie van de Procureur-Generaal (PG) is dat de waardering van deze objecten moet plaatsvinden met inachtneming van de specifieke vrijstellingen die in de wet zijn opgenomen. De uitspraak van de Hoge Raad heeft implicaties voor de manier waarop gemeenten de waarde van dergelijke objecten bepalen en kan gevolgen hebben voor de belastingheffing op deze objecten. De uitspraak wordt niet gepubliceerd, wat betekent dat de rechtspraak in deze specifieke zaak niet toegankelijk is voor het publiek. Dit kan invloed hebben op de transparantie en de rechtsontwikkeling in vergelijkbare zaken.