ECLI:NL:HR:2006:AU4618
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- P.C. Kop
- E.J. Numann
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Merkenrechtelijke geschil over het merk BIOMILD en de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gekomen, betreft het een merkenrechtelijk geschil over de inschrijving van het merk 'BIOMILD'. De verzoekster tot cassatie, Campina Melkunie B.V., heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het Benelux-Merkenbureau (BMB) dat de inschrijving van het merk heeft geweigerd. De Hoge Raad verwijst naar een eerder arrest van 19 juni 1998, waarin het Benelux-Gerechtshof was verzocht om uitleg te geven over de toepasselijke regels omtrent het onderscheidend vermogen van merken. Het BMB had in zijn beslissing geoordeeld dat het merk 'BIOMILD' niet voldeed aan de eisen van onderscheidend vermogen, omdat het een combinatie van beschrijvende woorden betrof.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en vastgesteld dat het nationale procesrecht bepalend is voor de mogelijkheid om in cassatie te komen. De Hoge Raad concludeert dat Campina in haar beroep kan worden ontvangen, omdat het cassatierekest tijdig is ingediend. Vervolgens heeft de Hoge Raad de inhoudelijke bezwaren van Campina tegen de beslissing van het BMB beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat het BMB de juiste maatstaf heeft aangelegd bij de beoordeling van het onderscheidend vermogen van het merk en dat de klachten van Campina niet slagen.
De Hoge Raad verwerpt het beroep van Campina en veroordeelt haar in de kosten van het geding in cassatie, inclusief de kosten die verband houden met de behandeling van de zaak bij het BMB en het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar gedaan op 27 januari 2006.