ECLI:NL:HR:2006:AU4354
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Cassatie over landbouwvrijstelling en foutenleer in inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, waarin de landbouwvrijstelling en de toepassing van de foutenleer centraal staan. De belanghebbende, een melkveehouder, had in 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd gekregen op basis van een belastbaar inkomen van ƒ 230.568. Na bezwaar werd deze aanslag door de Inspecteur gehandhaafd, maar het Hof verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond en verlaagde de aanslag naar ƒ 209.331. De Staatssecretaris ging in cassatie tegen deze uitspraak.
De Hoge Raad oordeelde dat de landbouwvrijstelling van toepassing is, mits het genot van het gebruiksrecht na 26 juni 2000 heeft plaatsgevonden. De regeling van de landbouwvrijstelling was gewijzigd door de Wijzigingswet van 14 december 2000, maar de Hoge Raad oordeelde dat in dit geval de vrijstelling ook van toepassing blijft voor het genot dat na deze datum heeft plaatsgevonden. De Hoge Raad verwierp de middelen van de Staatssecretaris en verklaarde zowel het principale als het incidentele beroep ongegrond.
De kosten van het geding in cassatie werden vastgesteld op € 644, die door de Staatssecretaris van Financiën aan de belanghebbende moesten worden vergoed. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de noodzaak om de wijzigingen in de wetgeving zorgvuldig te interpreteren, vooral in gevallen waar gebruiksrechten en landbouwvrijstellingen aan de orde zijn.