ECLI:NL:HR:2006:AU4120

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/291HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietigbaarheid van rekening-courantovereenkomst en aansprakelijkheid voor ongedekte cheques

In deze zaak gaat het om de vernietigbaarheid van een rekening-courantovereenkomst die is gesloten tussen de coöperatie Coöperatieve Rabobank Enschede U.A. en eiseres tot cassatie, [eiseres]. De overeenkomst werd aangegaan zonder de vereiste toestemming van de echtgenoot van [eiseres], [betrokkene 1], wat volgens artikel 1:88 BW tot vernietigbaarheid kan leiden. De Bank heeft eiseres en andere betrokkenen gedagvaard voor de rechtbank te Almelo, waarbij zij een bedrag van ƒ 683.111,21 vorderde, dat voortkwam uit ongedekte cheques die door Megafleur B.V. waren aangeboden. De rechtbank heeft de vordering in conventie toegewezen, maar de vordering in reconventie afgewezen. Eiseres en [betrokkene 1] hebben hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem, dat het hoger beroep verwierp en de vordering van de Bank bevestigde. Eiseres heeft cassatie ingesteld tegen de arresten van het hof. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en geoordeeld dat de rekening-courantovereenkomst niet vernietigbaar was, omdat deze geen kredietfaciliteit bevatte en niet beoogde tot enige schuld aanleiding te geven. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank en het hof correct hebben geoordeeld over de toepasselijkheid van artikel 1:88 BW en de aansprakelijkheid van de betrokkenen voor het debetsaldo. Eiseres werd in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.

Uitspraak

13 januari 2006
Eerste Kamer
Nr. C04/291HR
JMH/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats], Bondsrepubliek Duitsland,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK ENSCHEDE U.A.,
gevestigd te Enschede,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: de Bank - heeft bij exploot van 3 augustus 2001 eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] -, [betrokkene 1], wonende te [woonplaats], (hierna: [betrokkene 1]), [betrokkene 2], wonende te [woonplaats], (hierna: [betrokkene 2]) en Megafleur B.V., gevestigd te Enschede, (hierna: Megafleur) gedagvaard voor de rechtbank te Almelo en gevorderd bij vonnis, [eiseres], [betrokkene 1], [betrokkene 2] en Megafleur, hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen aan de Bank te betalen een bedrag van ƒ 683,111,21, te vermeerderen met de wettelijke rente en voorts hen te veroordelen in de kosten van het geding, die van de in de dagvaarding vermelde beslag daaronder begrepen.
[Eiseres], [betrokkene 1], [betrokkene 2] en Megafleur hebben de vordering bestreden en in reconventie gevorderd bij vonnis de Bank te veroordelen om aan hen te vergoeden alle schade (inclusief wettelijke rente vanaf 27 juli 2001, althans vanaf de dag der aangifte bij de politie zijnde 14 augustus 2001, althans vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf 10 oktober 2001 tot aan de dag der algehele voldoening) die zij hebben geleden, lijden en nog zullen lijden ten gevolge van het wanpresteren en het onrechtmatig handelen van de Bank, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van de Bank in de kosten van het geding.
De Bank heeft in reconventie de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 24 april 2002 in conventie [eiseres], [betrokkene 2] en Megafleur hoofdelijk, des dat de een betaald hebbende de anderen zullen zijn bevrijd, aan de Bank tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 309.982,35, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 augustus 2001 tot aan de dag der algehele voldoening, [eiseres], [betrokkene 2] en Megafleur hoofdelijk in de proceskosten aan de zijde van de Bank veroordeeld, dat vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en hetgeen meer of anders in conventie gevorderde, alsmede de vordering in reconventie afgewezen, met veroordeling van [eiseres], [betrokkene 2], [betrokkene 1] en Megafleur in de proceskosten.
Tegen dit vonnis hebben [eiseres] en [betrokkene 1] zowel in conventie als in reconventie hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. [Betrokkene 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis, voor zover in reconventie gewezen. De Bank heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij tussenarrest van 30 september 2003 heeft het hof in het incidenteel appel [betrokkene 1] gelast bescheiden over te leggen. Bij arrest van 30 maart 2004 heeft het hof in het principaal appel het hoger beroep verworpen met veroordeling van [eiseres] en [betrokkene 1] in het kosten van het principaal appel aan de zijde van de Bank. In het incidenteel appel heeft het hof het vonnis van de rechtbank Almelo van 24 april 2002 in conventie tussen de Bank en [betrokkene 1] vernietigd en, in zoverre opnieuw rechtdoende, [betrokkene 1] veroordeeld om hoofdelijk naast [eiseres], [betrokkene 2] en Megafleur aan de Bank een bedrag van € 309.982,35 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 augustus 2001 tot de dag der algehele voldoening, en [betrokkene 1] in zijn aandeel van de kosten in de eerste instantie in conventie en in de kosten van het incidenteel hoger beroep aan de zijde van de Bank veroordeeld en dit arrest uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Beide arresten van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide arresten van het hof heeft alleen [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding en het herstelexploot zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Bank heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor de Bank mede door mr. D. Horeman, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 23 november 1999 is tussen de Bank enerzijds en [eiseres] en [betrokkene 2], handelend in privé en als oprichters van Megafleur B.V. i.o. anderzijds, een rekening-courantovereenkomst gesloten. Hierop zijn de Algemene Voorwaarden rekening-courant Rabobankorganisatie 1994 en de Algemene Bankvoorwaarden van de Bank van toepassing verklaard. Bij de overeenkomst is geen kredietfaciliteit verstrekt.
(ii) [Eiseres] is gehuwd met [betrokkene 1]. Deze heeft haar geen toestemming gegeven voor het aangaan van de rekening-courantovereenkomst.
(iii) Megafleur is op enig moment opgericht. [Eiseres] en [betrokkene 1] zijn bestuurders van de vennootschap. [Betrokkene 1] heeft een volledige volmacht. Megafleur hield een zakelijke rekening aan bij de Volksbank Gronau-Ahaus, Duitsland (hierna: de Volksbank), waarop gelden werden gestort. Om in Nederland te kunnen inkopen hield Megafleur de rekening-courant bij de Bank aan. [Eiseres] en [betrokkene 1] hebben namens Megafleur bij de Bank bankcheques ("Verrechnungschecks") aangeboden, die getrokken waren op de Volksbank. Deze cheques werden door de Bank onder gewoon voorbehoud afgerekend, waarna de in credit geboekte bedragen door [eiseres] en [betrokkene 1] konden worden opgenomen en werden opgenomen. Daarna ontving de Bank betaling via de Volksbank.
(iv) In juni/juli 2001 bleek dat (een groot deel van) de door Megafleur in de persoon van [eiseres] en [betrokkene 1] aangeleverde cheques niet gedekt was en dat betalingen via de Volksbank uitbleven. De Bank heeft de onder voorbehoud gedane crediteringen weer ongedaan gemaakt. De rekening-courant bij de Bank vertoonde op 25 juli 2001 een debetstand van ƒ 683.111,21.
(v) De Volksbank heeft in een bespreking op 13 juli 2001 de kredietovereenkomst tussen haar en Megafleur met onmiddellijke ingang beëindigd en dit bij brief van 19 juli 2001 bevestigd.
(vi) Bij brieven van 25 juli 2001 heeft de raadsman van de Bank [eiseres], [betrokkene 1], [betrokkene 2] en Megafleur gesommeerd het debetsaldo op de rekening-courant bij de Bank binnen zeven dagen aan te zuiveren. De aanzuivering van het tekort is uitgebleven.
3.2 De Bank heeft haar onder 1 vermelde vordering ten aanzien van [eiseres], [betrokkene 2] en Megafleur gebaseerd primair op hoofdelijke contractuele aansprakelijkheid tot aanzuivering van het debetsaldo van de rekening-courant, ontstaan door het aanbieden van ongedekte cheques, en ten aanzien van [betrokkene 1], alsmede van [eiseres], subsidiair, op onrechtmatig handelen, door cheques aan te leveren en gelden op te nemen, terwijl zij wisten dat die cheques niet gedekt waren. [Eiseres] en [betrokkene 1] hebben, naast andere, ook door de andere gedaagden aangevoerde verweren, gesteld dat de rekening-courantovereenkomst vernietigbaar is, bij gebreke van de ingevolge art. 1:88 BW vereiste toestemming van [betrokkene 1] om die overeenkomst aan te gaan. De rechtbank heeft dit verweer verworpen, daar zij van oordeel was dat voor het aangaan door [eiseres] van de rekening-courantovereenkomst, waarbij aan de rekeninghouder geen kredietfaciliteit was verstrekt, geen toestemming van [betrokkene 1] als echtgenoot was vereist. De rechtbank wees de vordering tegen [eiseres], [betrokkene 2] en Megafleur op de primaire grondslag toe. Die tegen [betrokkene 1] wees zij af, op de grond dat de Bank onvoldoende feitelijk had onderbouwd dat deze onrechtmatig jegens haar had gehandeld. Het appel van [eiseres] en [betrokkene 1] tegen dat vonnis heeft het hof verworpen. Met betrekking tot de door [betrokkene 1] ingeroepen vernietigbaarheid van de rekening-courantovereenkomst ingevolge art. 1:88 lid 1, aanhef en onder c, overwoog het hof in het tussenarrest dat in de akte waarbij die overeenkomst is aangegaan, alle voorgedrukte bepalingen met betrekking tot een kredietfaciliteit met zoveel woorden niet van toepassing zijn verklaard en dat de toepasselijke algemene voorwaarden - in het bijzonder in art. 3, aanhef en onder e, alsmede art. 28 - bepalingen van hoofdelijke aansprakelijkheid van iedere rekeninghouder slechts bevatten voor het geval van gebruikmaking van een kredietfaciliteit en dat [eiseres] en [betrokkene 1] hebben erkend dat bij het aangaan van de rekening-courantovereenkomst aanvankelijk geen kredietfaciliteit is verstrekt. Het hof heeft de stelling van [eiseres] en [betrokkene 1] dat de Bank later in de praktijk stilzwijgend wel een kredietfaciliteit heeft verleend, verworpen. Het oordeelde vervolgens dat voor de toepasselijkheid van art. 1:88 lid 1, aanhef en onder c, niet voldoende is dat de overeenkomst die de echtgenoot aangaat hoofdelijke aansprakelijkheid meebrengt, maar dat het erom gaat dat het aangaan van de overeenkomst juist daartoe strekt. Dat was met de onderhavige overeenkomst niet het geval, aldus het hof, omdat noch uit de akte, noch uit enige andere omstandigheid is gebleken dat de overeenkomst ook maar enige kredietfaciliteit inhield of beoogde tot enige schuld aanleiding te geven, zodat het beroep van [betrokkene 1] op vernietiging van de deelneming van [eiseres] aan de rekening-courantovereenkomst door de rechtbank terecht verworpen was (4.2-4.6).
3.3.1 Middel I bevat rechts- en motiveringsklachten tegen de verwerping van het beroep van [betrokkene 1] op de vernietigbaarheid van de rekening-courantovereenkomst ingevolge art. 1:88, in rov. 4.2, 4.5 en 4.6 van het tussenarrest en de daarop voortbouwende overwegingen en beslissingen in het tussen- en het eindarrest. Het klaagt dat het hof ten onrechte, althans onbegrijpelijk, heeft geoordeeld dat in de door het hof bedoelde algemene voorwaarden een bepaling omtrent hoofdelijke aansprakelijkheid ontbreekt in een geval waarin geen kredietfaciliteit is verstrekt, zoals het onderhavige. Het middel wijst daartoe erop dat de tekst van het door het hof genoemde art. 3, aanhef en onder e, ook geldt voor de verplichting tot aanzuivering van een debetsaldo buiten het geval van het bestaan van een kredietfaciliteit. Het middel klaagt dat het hof derhalve heeft miskend dat de rekening-courantovereenkomst erop was gericht dat [eiseres] zich als hoofdelijk medeschuldenaar verbond voor een schuld van Megafleur B.V. i.o., namelijk voor het geval van een ongeoorloofde debetstand van de rekening, zodat de omstandigheid dat de overeenkomst geen kredietfaciliteit inhield niet van belang is.
3.3.2 Art. 1:88 lid 1, aanhef en onder c, BW verbindt de eis van toestemming van de andere echtgenoot, voor zover hier van belang, aan overeenkomsten die ertoe strekken dat hij zich als hoofdelijk medeschuldenaar verbindt. Blijkens de memorie van toelichting bij de Invoeringswet NBW, geciteerd in de conclusie van de Procureur-Generaal onder 2.3, is beoogd buiten het bereik van deze bepaling te brengen overeenkomsten die weliswaar hoofdelijke aansprakelijkheid voor schulden meebrengen, doch die niet op dat gevolg zijn gericht. Het hof, dat heeft geoordeeld dat de rekening-courantovereenkomst niet een kredietfaciliteit bevatte en ook niet beoogde tot enige schuld aanleiding te geven - hetgeen dus meebrengt dat die de rekeninghouders niet het recht verschafte schulden jegens de Bank te maken - en geen bepaling inhield waarmee [eiseres] zich hoofdelijk verbond tot betaling, heeft derhalve niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, zodat de rechtsklacht van het middel faalt. De motiveringsklacht treft evenmin doel. Ook als het middel terecht zou klagen dat 's hofs uitleg van de toepasselijke algemene voorwaarden onbegrijpelijk is omdat het daarin niet gelezen heeft wat het middel wil - te weten: dat [eiseres] zich met anderen hoofdelijk heeft verbonden tot terugbetaling van een eventueel debetsaldo - laat dat immers onverlet dat naar 's hofs oordeel de overeenkomst niet ertoe strekte dat [eiseres] zich, in dat geval: als hoofdelijk medeschuldenaar, jegens de Bank heeft verbonden in de zin van art. 1:88 lid 1, aanhef en onder c.
3.4 De in de overige middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Bank begroot op € 5.740,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, P.C. Kop en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 13 januari 2006.