3.4. De Economische Politierechter heeft onder het hoofd "Nadere overwegingen omtrent het bewijs" het volgende overwogen.
"Namens de verdachte zijn onder kopje I bewijsverweren gevoerd welke nadere bespreking verdienen.
Ten eerste is namens haar - primair - aangevoerd dat er ontoereikend bewijs is dat verdachte zowel de telefoons van het merk Uniden als de in de handelsvoorraad aangetroffen telefoons van het merk Voyager heeft geïmporteerd.
De economische politierechter overweegt hieromtrent als volgt. Uit het door de bijzondere opsporingsambtenaar van het Agentschap Telecom van het Ministerie van Economische zaken, nr. 030812-060, op ambtseed opgemaakte proces-verbaal kan worden opgemaakt dat er, na de vondst van één draadloos telefoonsysteem van het merk Uniden, achterin het magazijn nog een zevental dozen van "dit type apparatuur", met klaarblijkelijk telkens op de zijkant van die dozen "[A]", en op de deksel vastgeplakte vrachtbrieven zijn aangetroffen waarop Taiwan stond vermeld. Gelet voorts op de inbeslaggenomen apparatuur - zijnde een (enkel) draadloos telefoonsysteem merk Uniden en voorts 86 draadloze telefoonsystemen merk Voyager met 8 bijpassende handsets - begrijpt de economische politierechter het proces-verbaal aldus, dat met "een 7-tal dozen van dit type", de draadloze telefoonsystemen moeten zijn bedoeld van het merk Voyager. Voorts heeft [betrokkene 1] in dat opzicht verklaard dat de inbeslaggenomen draadloze telefoons eigendom zijn van [verdachte] waarvan zijn broer [betrokkene 2] de wettelijk vertegenwoordiger is. Op grond van de inhoud van deze twee bewijsmiddelen en gelet op de inhoud van het uittreksel van de Kamer van Koophandel van [verdachte], waaruit kan volgen dat het hier een groothandel in im- en export van telecommunicatieapparatuur en aanverwante artikelen betreft, acht de economische politierechter wettig en overtuigend bewezen dat verdachte uitsluitend de zeven dozen draadloze telefoons - van het merk Voyager - heeft geïmporteerd vanuit Taiwan, via Amsterdam, in ons land. De enkele nog aangevoerde omstandigheden dat verdachte niet in Amsterdam is gevestigd en dat er nog een onderneming is die de handelsnaam [...] voert, doen, de bewijsmiddelen in onderling verband en in samenhang beschouwd, aan het vorenoverwogene niet af.
Voorts is namens verdachte - subsidiair - bepleit dat er geen bewijs is dat de verweten gedraging, te weten het in de handel brengen en daarmee de import van de desbetreffende goederen, "op of omstreeks 12 augustus 2003" alsook "te Leiden" heeft plaatsgevonden. Gelet op de gevorderde en toegelaten wijziging tenlastelegging, waartegen de verdediging geen bezwaren heeft aangevoerd, vat de economische politierechter dit verweer thans aldus op dat nog slechts wordt bepleit dat niet kan worden bewezen dat verdachte de desbetrefende telefoons waarop de tenlastelegging ziet "op of omstreeks 12 augustus 2003" in de handel heeft gebracht.
Art. 10.5, eerste lid, Telecommunicatiewet waarop het verwijt van de officier van justitie jegens verdachte is gericht, luidt aldus, dat het is verboden apparaten "in de handel te brengen" indien niet wordt voldaan aan de krachtens art. 10.1 of 10.2 van deze Wet terzake van de desbetreffende apparaten gestelde voorschriften. Het verwijt van de officier van justitie is te dezen niet (mede) gericht op art. 10.5 lid 2 Telecommunicatiewet waarin het verbod om apparaten onder omstandigheden "te verhandelen" nader is uiteengezet.
In de Memorie van Toelichting op de Telecommunicatiewet heeft de wetgever ten aanzien van de invoering van art. 10.5 Telecommunicatiewet het volgende gesteld:
"In dit artikel wordt onderscheid gemaakt tussen het in de handel brengen en verhandelen van de apparaten. De reden daarvoor is, dat van een gewone detailhandelaar of groothandelaar, anders dan van degene die de apparatuur voor de eerste maal op de Europese markt brengt (fabrikant of importeur in de Gemeenschap) niet kan worden verwacht dat deze
nagaat of de door hem te leveren apparaten aan de (soms technisch gedetailleerde) voorschriften voldoet. Vandaar dat zijn verantwoordelijkheid voor de overeenstemming van de apparatuur wordt beperkt tot het controleren van de beschikbaarheid van de relevante documenten en het aangebracht zijn van markeringen." (Kamerstukken 1996-1997, 25533, nr. 3).
Art. 1.1 onder v (oud) Telecommunicatiewet, zoals deze bepaling luidde ten tijde van de verweten gedraging, verschaft de volgende definitiebepaling van het begrip "in de handel brengen" als bedoeld in deze wet:
"Het voor de eerste maal afleveren na vervaardiging in de Europese Economische Ruimte, het invoeren in de Europese Economische Ruimte uit een land daarbuiten, alsmede het in gebruik nemen na vervaardiging of invoer uit een land buiten de Europese Economische Ruimte in de Europese Economische Ruimte."
Nu uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen kan worden gedestilleerd dat de 7 dozen telefoons door verdachte zijn geïmporteerd vanuit Taiwan naar Amsterdam en voorts slechts kan worden opgemaakt dat op 12 augustus 2003 de desbetreffende telefoons in de handelsvoorraad van verdachte in Leiden zijn aangetroffen, acht de economische politierechter niet het wettig bewijs aanwezig dat verdachte meergenoemde telefoons "op of omstreeks 12 augustus 2003 in de handel heeft gebracht" als bedoeld in art. 10.5 lid 1 Telecommunicatiewet.
De economische politierechter honoreert derhalve het ter zitting gevoerde bewijsverweer.
De economische politierechter overweegt tot slot met het oog op de hierna te nemen beslissing dat het hier een zogenaamde technische vrijspraak betreft van een feit dat op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen is begaan, zij het uitsluitend niet, althans niet onomstotelijk, op de door het Openbaar Ministerie verweten datum. Zijdens de verdediging zijn in dit verband, behoudens ten aanzien van verdachtes opzet, geen andere bewijsverweren gevoerd dan hiervoor reeds is weergegeven."