ECLI:NL:HR:2006:AU3119
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- E.N. Punt
- Rechtspraak.nl
Uitleg van het begrip ontinktingsresidu en het gelijkheidsbeginsel in het belastingrecht
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft de afwijzing door de Inspecteur van een aanvraag voor een vergunning op basis van de Wet belastingen op milieugrondslag. De Inspecteur had de aanvraag afgewezen en deze beslissing werd in bezwaar gehandhaafd. Het Hof verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende cassatie instelde.
De Hoge Raad behandelt de zaak en oordeelt over de vraag of het bezinkingsslib dat door belanghebbende aan de stortplaats is aangeboden, kan worden aangemerkt als ontinktingsresidu. De Hoge Raad concludeert dat het slib niet voldoet aan de wettelijke definitie van ontinktingsresidu, omdat het residu afkomstig is van een proces dat niet plaatsvindt bij een papier- en kartonfabriek. Dit oordeel is gebaseerd op de feiten die door het Hof zijn vastgesteld, waaruit blijkt dat het slib niet aan de vereisten van de wet voldoet.
Daarnaast wordt in de uitspraak het gelijkheidsbeginsel besproken. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat het geval van belanghebbende niet vergelijkbaar is met andere gevallen waarin afvalstoffen wel als ontinktingsresidu worden aangemerkt. De Hoge Raad wijst erop dat de beoordeling van de feiten en de toepassing van de wet in deze zaak niet tot cassatie kan leiden, omdat het Hof geen onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd.
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president en andere rechters in een openbare zitting op 16 juni 2006.