ECLI:NL:HR:2006:AU3106
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- E.N. Punt
- Rechtspraak.nl
Verontreinigingsheffing en subsidieverlening door Waterschap Reest en Wieden
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 8 maart 2002, betreffende een aanslag in de verontreinigingsheffing opgelegd door het Waterschap Reest en Wieden voor het jaar 2001. De aanslag, ter hoogte van ƒ 387,36, was gebaseerd op drie vervuilingseenheden. Na bezwaar tegen de aanslag, handhaafde de Ambtenaar belast met de heffing de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, waarop belanghebbende cassatie instelde.
De Hoge Raad behandelt de klachten van belanghebbende, waaronder de stelling dat de subsidieverlening door het Waterschap in strijd is met de Europese mededingingsregels, specifiek de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag. De Hoge Raad oordeelt dat de heffing niet onder het uitvoeringsverbod van artikel 88, lid 3, EG valt, omdat er geen dwingend bestemmingsverband bestaat tussen de heffing en de subsidies. De Hoge Raad concludeert dat de heffing rechtmatig is en dat de klachten van belanghebbende falen.
De uitspraak van de Hoge Raad is op 17 maart 2006 gedaan door een kamer bestaande uit de vice-president en vier raadsheren. De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken en de uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.