ECLI:NL:HR:2006:AU2717
Hoge Raad
- Cassatie
- A.G. Pos
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- A.R. Leemreis
- C.J.J. van Maanen
- Rechtspraak.nl
Verontreinigingsheffing rijkswateren en de definitie van oppervlaktewater
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Minister van Verkeer en Waterstaat tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een voorlopige aanslag in de verontreinigingsheffing rijkswateren die aan waterschap De Maaskant te Oss (thans waterschap Aa en Maas) is opgelegd voor het jaar 2001. De voorlopige aanslag van ƒ 646.170 werd na bezwaar door het hoofd van het Bureau verontreinigingsheffing rijkswateren gehandhaafd. Het waterschap ging in beroep bij het Hof, dat het beroep gegrond verklaarde en de aanslag vernietigde. De Minister heeft hiertegen cassatie ingesteld.
De Hoge Raad behandelt de middelen van de Minister, waarbij onder andere de vraag aan de orde komt of de afvoersloot, afvoervijver en buffervijvers als oppervlaktewater in de zin van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren kunnen worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof geen onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd en dat de kenmerken van de wateren in kwestie niet als zodanig kunnen worden aangemerkt. De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt de Minister in de proceskosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de interpretatie van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de definitie van oppervlaktewater, vooral in relatie tot de afvoersystemen die door waterschappen worden beheerd. De beslissing benadrukt de noodzaak om de kenmerken van wateren zorgvuldig te beoordelen in het kader van milieuwetgeving.