ECLI:NL:HR:2006:AR6513
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Oordeel over naheffingsaanslag loonbelasting en omkering bewijslast
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 januari 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen voor het tijdvak van 1 januari tot en met 31 december 1996. De belanghebbende, aangeduid als X, kreeg een naheffingsaanslag opgelegd van ƒ 65.086, met een verhoging van 100 procent. De Inspecteur verleende echter kwijtschelding tot 50 procent. Na bezwaar van de belanghebbende werd de naheffingsaanslag verminderd met ƒ 5.565, maar de kwijtschelding bleef gehandhaafd. De belanghebbende ging in beroep bij het Gerechtshof, dat het beroep ongegrond verklaarde. Hierna stelde de belanghebbende cassatie in tegen de uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof op juiste wijze de omkering van de bewijslast had toegepast. De belanghebbende had niet aangetoond dat de naheffingsaanslag onjuist was, en het Hof had terecht geoordeeld dat het bewaarverzuim van de belanghebbende ernstig genoeg was om de omkering van de bewijslast te rechtvaardigen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, maar alleen voor wat betreft de beslissing over de verhoging, en schelde een deel van de verhoging kwijt tot een bedrag van ƒ 26.784 (€ 12.154,05).
Daarnaast constateerde de Hoge Raad dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure, wat leidde tot een verdere kwijtschelding van 10 procent van de resterende verhoging. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Deze uitspraak is van belang voor de toepassing van de omkering van de bewijslast in belastingzaken en de redelijke termijn in cassatieprocedures.