ECLI:NL:HR:2005:AU9062
Hoge Raad
- Herziening
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Herziening van een arrest van het Gerechtshof te Arnhem inzake mishandeling
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2005 uitspraak gedaan op een aanvrage tot herziening van een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 25 november 2003 een veroordeling had uitgesproken voor mishandeling. De aanvrager, geboren in 1973 en wonende te [woonplaats], was door het Hof veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van de tijd die hij al in voorarrest had doorgebracht, en er was een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de benadeelde partij. De aanvrage tot herziening werd ingediend op basis van nieuwe omstandigheden die volgens de aanvrager niet bekend waren tijdens het oorspronkelijke proces.
De Hoge Raad heeft de aanvrage beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering, met name art. 457 en 459 Sv. Deze artikelen stellen dat voor een herziening nieuwe bewijsmiddelen moeten worden aangedragen die niet eerder zijn gepresenteerd en die een ernstig vermoeden wekken dat, indien deze bewijsmiddelen bekend waren geweest, de uitkomst van de zaak anders zou zijn geweest. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrage niet voldeed aan de vereisten zoals gesteld in de wet, omdat de aangevoerde omstandigheden niet als nieuwe bewijsmiddelen konden worden aangemerkt.
Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad de aanvrage tot herziening niet-ontvankelijk, wat betekent dat de eerdere veroordeling van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren G.J.M. Corstens en B.C. de Savornin Lohman, en werd uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut.