ECLI:NL:HR:2005:AU8543
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- D.G. van Vliet
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Cassatie over navorderingsaanslag inkomstenbelasting en verrekening uitgestelde rentebetaling
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 7 september 2004, betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998. De belanghebbende ontving een aanslag op basis van een belastbaar inkomen van ƒ 243.899, gevolgd door een navorderingsaanslag van ƒ 482.764. Na bezwaar werd de navorderingsaanslag door de Inspecteur gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en verlaagde de navorderingsaanslag tot een belastbaar inkomen van ƒ 428.254.
Belanghebbende stelde dat het Hof ten onrechte een bedrag van ƒ 205.530 als inkomsten uit vermogen in aanmerking had genomen, in verband met een schuldvordering op A B.V. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet had moeten uitgaan van artikel 24, lid 4, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, omdat dit artikel niet van toepassing is op situaties waarin rente of huur pas na een langere termijn dan gebruikelijk wordt betaald. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en de navorderingsaanslag, en verklaarde het beroep gegrond. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de juiste toepassing van de wetgeving omtrent inkomsten uit vermogen en de voorwaarden waaronder deze inkomsten als zodanig kunnen worden aangemerkt. De beslissing heeft implicaties voor de behandeling van uitgestelde betalingen in de belastingheffing, en bevestigt dat correcties pas dienen plaats te vinden op het moment van daadwerkelijke betaling.