ECLI:NL:HR:2005:AU7720

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
40810
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
  • J.W. van den Berge
  • E.N. Punt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en vrijstellingsmethode

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X, gevestigd in Z (Zwitserland), tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 september 2002. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1994, waarbij een belastbaar inkomen van ƒ 20.873.716 is vastgesteld. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en verlaagde de aanslag met ƒ 218.950 ter voorkoming van dubbele belasting. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling en beslissing, met inachtneming van het arrest. Tevens is de Staat veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 87 en zijn de proceskosten aan de zijde van belanghebbende vastgesteld op € 483.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof had moeten onderzoeken of belanghebbende aanspraak kon maken op de goedkeuring zoals neergelegd in de Resolutie van 11 juli 1994, nr. IFZ94/779. Dit onderzoek was essentieel voor de beoordeling van de zaak, en het niet uitvoeren daarvan leidde tot een niet naar de eis der wet met redenen omkleed oordeel van het Hof. De overige middelen in cassatie konden niet tot cassatie leiden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

Nr. 40.810
9 december 2005
RvS
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (Zwitserland) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 september 2002, nr. 00/01959, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 20.873.716, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 20.873.716 onder vermindering, ter voorkoming van dubbele belasting, van de daarover verschuldigde belasting met ƒ 218.950. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben de zaak doen toelichten, belanghebbende door mr. P.A. Mackaaij, advocaat te Amsterdam, de Staatssecretaris door mr. S.R. Markus, advocaat te 's-Gravenhage.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In zijn beroepschrift aan het Hof heeft belanghebbende zich met een beroep op de in de Resolutie van 11 juli 1994, nr. IFZ94/779, BNB 1994/301, neergelegde goedkeuring, op het standpunt gesteld dat Nederland gehouden was ter zake van de van C Ltd. ontvangen beloning een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting te verlenen door toepassing van de zogenoemde vrijstellingsmethode. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat die beloning, zoals de goedkeuring vereist, in het Verenigd Koninkrijk in de belastingheffing is betrokken. Gelet op dit een en ander had het Hof moeten onderzoeken of belanghebbende, gelijk hij heeft gesteld, aanspraak kon maken op die goedkeuring. Nu het Hof dit niet heeft gedaan, is zijn uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het middel dat dit aan de orde stelt is derhalve terecht voorgesteld.
3.2. De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de nummers 40811, 40812 en 40813 met de onderhavige zaak samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 87, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een vierde van € 1932, derhalve € 483 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, J.W. van den Berge en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2005.