ECLI:NL:HR:2005:AU7626

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01876/05 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis inzake ontucht en bedreiging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 november 2005 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder vonnis van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch, dat op 16 oktober 1997 was uitgesproken. De aanvrager was veroordeeld voor ontucht met een aan hem toevertrouwde minderjarige en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De Rechtbank had de aanvrager opgelegd om 160 uren onbetaalde arbeid te verrichten in plaats van vier maanden gevangenisstraf, en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren. Tevens waren er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de aanvrager verplicht werd om bedragen te betalen aan de slachtoffers.

De aanvrage tot herziening werd ingediend op basis van de stelling dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die niet tijdens het oorspronkelijke proces aan het licht waren gekomen. De Hoge Raad oordeelde echter dat de aanvrage niet voldeed aan de vereisten van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering, dat stelt dat er sprake moet zijn van feitelijke omstandigheden die het ernstig vermoeden wekken dat, indien deze bekend waren geweest, het onderzoek tot een andere uitkomst zou hebben geleid. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrage niet-ontvankelijk was, omdat deze niet steunde op een feitelijke omstandigheid en er geen bewijs was geleverd voor de gestelde omstandigheden.

De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde daarmee de eerdere veroordeling van de aanvrager en de beslissing van de Rechtbank, waarbij de aanvrager niet in zijn verzoek tot herziening werd ontvangen. Dit arrest benadrukt het belang van de strikte eisen die aan een herzieningsverzoek worden gesteld, en de noodzaak om substantiële nieuwe feiten of bewijs te presenteren om in aanmerking te komen voor herziening van een strafvonnis.

Uitspraak

29 november 2005
Strafkamer
nr. 01876/05 H
IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 16 oktober 1997, nummer 01/050630/96, ingediend door:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Rechtbank heeft de aanvrager ter zake van 1. "ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd" en 2. "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht" veroordeeld tot 160 uren onbetaalde arbeid ten algemenen nutte in plaats van vier maanden gevangenisstraf alsmede een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De Rechtbank heeft voorts de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen zoals in het vonnis vermeld, alsmede aan de aanvrager de verplichting opgelegd aan de Staat ten behoeve van de slachtoffers fl. 1.075,- respectievelijk fl. 170,- te betalen.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Bedoelde omstandigheden of omstandigheid moeten van feitelijke aard zijn.
3.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
3.3. Het in de aanvrage gestelde behelst niet een beroep op een feitelijke omstandigheid als hiervoor bedoeld en evenmin een opgave van bewijsmiddelen waaruit van zodanige omstandigheid kan blijken. De aanvrage kan daarom, gelet op het bepaalde in de art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 29 november 2005.