ECLI:NL:HR:2005:AU6905
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Investeringsaftrek en toerekening van investeringen bij oprichting van een B.V.
In deze zaak gaat het om de vraag of X B.V. aanspraak kan maken op investeringsaftrek voor investeringen die zijn gedaan in de periode vóór de oprichting van de vennootschap. De belanghebbende, opgericht op 26 maart 1997, had een aannemingsbedrijf en claimde investeringsaftrek van ƒ 187.692 voor investeringen die in de jaren 1996 en 1997 zijn gedaan. De Inspecteur had een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd voor het jaar 1997, die na bezwaar door de Inspecteur werd gehandhaafd. Het Hof verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarop de belanghebbende in cassatie ging.
De Hoge Raad overweegt dat de investeringen die vóór de oprichting van de B.V. zijn gedaan, moeten worden toegerekend aan de B.V. omdat de oprichters van de B.V. zijn overeengekomen dat het resultaat van de vof aan de B.V. moet worden toegerekend. Dit betekent dat de B.V. de investeringsverplichtingen die in de voorperiode zijn aangegaan, voor haar rekening heeft genomen. De Hoge Raad oordeelt dat de investeringsaftrek moet worden berekend alsof de B.V. ten tijde van het aangaan van de investeringsverplichtingen al bestond.
Het Hof had ook het standpunt van de belanghebbende verworpen dat er drie boekjaren onderscheiden moesten worden voor de berekening van de investeringsaftrek. De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het Hof en stelt dat de investeringsaftrek is gekoppeld aan de kalenderjaarinvesteringen, ongeacht of de onderneming een gebroken boekjaar heeft. De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.