ECLI:NL:HR:2005:AU6555

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00932/05 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een veroordeling wegens vervalsing en valsheid in geschrift

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 november 2005 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De aanvrager, geboren in 1975 en ten tijde van de indiening gedetineerd in het Huis van Bewaring 'Noordsingel' te Rotterdam, was eerder veroordeeld voor 'medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vervalste betaalpas' en 'valsheid in geschrift'. De Hoge Raad beoordeelde de aanvrage tot herziening op basis van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering, dat stelt dat herziening slechts mogelijk is op basis van nieuwe bewijsmiddelen die niet eerder bekend waren en die een ernstig vermoeden wekken dat de uitkomst van de zaak anders zou zijn geweest.

De aanvrager stelde dat uit een fouilleringsformulier van de politie bleek dat de in beslag genomen bankpassen en bonnen geen verband hielden met het feit waarvan hij verdacht werd. De Hoge Raad oordeelde echter dat de in de aanvrage gestelde omstandigheid niet nieuw was, aangezien het fouilleringsformulier al bij de stukken van het geding aanwezig was. Dit betekende dat de rechter die de veroordeling had uitgesproken al op de hoogte was van deze informatie.

Gelet op het voorgaande concludeerde de Hoge Raad dat de aanvrage tot herziening kennelijk ongegrond was. De Hoge Raad wees de aanvrage af, waarmee de eerdere veroordeling in stand bleef. Deze uitspraak benadrukt het belang van nieuwe en relevante bewijsmiddelen voor een succesvolle herziening van een strafzaak.

Uitspraak

8 november 2005
Strafkamer
nr. 00932/05 H
DAT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 juni 2002, nummer 23/001604-01, ingediend door:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, ten tijde van de indiening van de aanvrage gedetineerd in het Huis van Bewaring "Noordsingel" te Rotterdam.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 10 april 2001 - de aanvrager ter zake van "medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vervalste betaalpas, meermalen gepleegd" en "valsheid in geschrift, meermalen gepleegd" onder meer veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf, met onttrekking aan het verkeer en teruggave zoals in het arrest omschreven.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening en de aanvulling daarop zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Aan de aanvrage is ten grondslag gelegd dat uit een fouilleringsformulier van de politie van 26 december 2000 blijkt dat de bij de aanvrager bij de insluitingsfouillering aangetroffen en in beslag genomen bankpassen en bonnen geen verband hebben met het onderzoek naar het feit waarvan de aanvrager bij zijn aanhouding op 23 december 2000 werd verdacht, te weten overtreding van art. 326 Sr.
3.3. Van de in de aanvrage gestelde omstandigheid kan niet worden gezegd dat deze de rechter die de veroordeling heeft uitgesproken niet bekend was, nu het desbetreffende fouilleringsformulier zich bij de stukken van het geding bevond.
3.4. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 8 november 2005.