ECLI:NL:HR:2005:AU6458

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
39707
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.G. Pos
  • L. Monné
  • P.J. van Amersfoort
  • A.R. Leemreis
  • C.J.J. van Maanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag loonbelasting en personeelsreizen

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure van X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, die betrekking heeft op een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak van 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997. De naheffingsaanslag was oorspronkelijk vastgesteld op een bedrag van ƒ 1.500.000, maar na bezwaar door de belanghebbende werd dit bedrag verlaagd tot ƒ 1.160.281. De belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur vernietigde en de aanslag verder verlaagde tot ƒ 1.158.838. De Staatssecretaris van Financiën heeft hiertegen beroep in cassatie ingesteld, waarbij ook incidenteel beroep in cassatie werd ingesteld.

De Hoge Raad heeft de feiten als volgt vastgesteld: ter gelegenheid van het 150-jarige jubileum van de onderneming heeft de directie besloten om werknemers en hun partners een reis aan te bieden. De werknemers konden kiezen uit 16 bestemmingen en verschillende periodes. In totaal zijn er 144 varianten van reizen aangeboden, waarvan circa 52 reizen zijn ondernomen door twee personen en één werknemer alleen op reis is geweest. De centrale vraag was of deze reizen als personeelsreizen konden worden aangemerkt volgens artikel 16c van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990.

Het Hof heeft deze vraag ontkennend beantwoord, wat door de Hoge Raad werd bevestigd. De Hoge Raad oordeelde dat de reizen niet in gezamenlijk verband door het personeel zijn ondernomen, waardoor de beslissing van het Hof juist was. De Hoge Raad verklaarde zowel het principale als het incidentele beroep ongegrond en achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is uitgesproken op 18 november 2005 door de vice-president en vier raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

Nr. 39.707
18 november 2005
AZ
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 25 april 2003, nr. BK-01/01858, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van ƒ 1.500.000. Aan heffingsrente is ƒ 104.062 in rekening gebracht. De naheffingsaanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur verminderd tot een bedrag van ƒ 1.160.281.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een bedrag van ƒ 1.158.838. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft het incidentele beroep beantwoord.
3. Beoordeling van de in het principale en de in het incidentele beroep voorgestelde middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. In verband met belanghebbendes 150-jarige jubileum heeft haar directie besloten om haar werknemers (met partners) een reis aan te bieden. De werknemers konden kiezen uit 16 bestemmingen en een drietal periodes waarin de reis zou worden gemaakt. Aan de werknemers zijn 144 varianten van reizen aangeboden. Circa 52 reizen zijn ondernomen door (telkens) twee personen. Één werknemer is alleen op reis geweest.
3.2. Voor het Hof was in geschil of deze reizen kunnen worden aangemerkt als een personeelsreis in de zin van artikel 16c van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 (hierna: de Uitvoeringsregeling). Het Hof heeft die vraag ontkennend beantwoord.
3.3. De hiervoor in 3.1 vermelde feiten laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat het hier niet ging om reizen waaraan door het personeel in gezamenlijk verband werd deelgenomen, zodat 's Hofs beslissing juist is, wat er zij van de daartoe gebezigde gronden. Zulks brengt mee dat het eerste middel in het principale beroep niet tot cassatie kan leiden, waardoor het middel in het incidentele beroep, dat strekt tot bekrachtiging van 's Hofs beslissing, faalt bij gebrek aan belang.
3.4. Ook het tweede middel in het principale beroep kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart zowel het principale als het incidentele beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos, als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2005.