ECLI:NL:HR:2005:AU6023

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
40911
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • L. Monné
  • P.J. van Amersfoort
  • C.J.J. van Maanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepschrift tijdig ter post bezorgd? Bewijsoordeel in belastingzaak

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 maart 2004, waarin het Hof het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997 ongegrond verklaarde. De Inspecteur had eerder het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag niet-ontvankelijk verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de beroepstermijn. Belanghebbende stelde dat het beroepschrift tijdig ter post was bezorgd, maar het Hof oordeelde dat er geen bewijs was voor tijdige terpostbezorging, en dat het poststempel niet leidde tot een andere conclusie. In cassatie heeft belanghebbende voor het eerst de stelling ingenomen dat het beroepschrift op de laatste dag van de termijn door de gemachtigde in de brievenbus is gedeponeerd, maar deze stelling werd niet in overweging genomen omdat het een feitelijke kwestie betreft die in cassatie niet kan worden beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de overige klachten van belanghebbende ook niet tot cassatie konden leiden, en verklaarde het beroep ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

Nr. 40.911
11 november 2005
ME
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 maart 2004, nr. 03/03629, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak van het Hof betreffende het beroep van belanghebbende inzake de hem voor het jaar 1997 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd.
De Inspecteur heeft bij uitspraak het tegen de aanslag gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft bij uitspraak van 26 januari 2004 wegens overschrijding van de beroepstermijn het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan.
Bij zijn in cassatie bestreden uitspraak heeft het Hof het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. De klacht dat het Hof in de verzetprocedure belanghebbende de gelegenheid had moeten bieden aan te tonen dat het beroepschrift tijdig ter post was bezorgd, faalt, reeds omdat uit 's Hofs uitspraken of de stukken van het geding niet blijkt dat belanghebbende dienaangaande voor het Hof enig feit heeft gesteld. Het oordeel van het Hof dat er, gelet op het poststempel, geen reden is om aan te nemen dat het beroepschrift binnen de termijn van zes weken ter post is bezorgd, is dan ook niet een bewijsoordeel omtrent een geschilpunt tussen partijen, maar is een beoordeling ambtshalve of uit de stukken van het geding reeds blijkt van tijdige terpostbezorging. De klacht dat het Hof daarbij ten onrechte ervan is uitgegaan dat de datum van het poststempel bepalend is voor de vraag of het bezwaar (bedoeld zal zijn: beroep) tijdig is ingediend, kan niet tot cassatie leiden, omdat zij berust op een onjuiste lezing van 's Hofs uitspraak.
3.2. Belanghebbende heeft in cassatie wél - zoals uit het hiervoor overwogene volgt: voor het eerst - de stelling ingenomen dat het beroepschrift op de laatste dag van de beroepstermijn door de gemachtigde persoonlijk in de brievenbus is gedeponeerd. Daarop kan echter geen acht worden geslagen omdat die stelling een onderzoek zou vergen van feitelijke aard, waarvoor in cassatie geen plaats is.
3.3. De overige klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2005.