ECLI:NL:HR:2005:AU6019
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Inkomsten uit arbeid en de Wet op de inkomstenbelasting 1964
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 7 januari 2004, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 30.636. Na bezwaar tegen de aanslag, heeft de Inspecteur deze gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, waarop belanghebbende cassatie instelde.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en zich gericht op de vraag of de inkomsten uit arbeid onder de in artikel 38, lid 7, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Wet IB’64) bedoelde ‘rechten die niet op zaken betrekking hebben’ vallen. Het Hof had geoordeeld dat deze inkomsten niet onder deze categorie vallen, en de Hoge Raad bevestigde dit oordeel. Het middel dat door belanghebbende werd ingediend, dat uitging van een andere opvatting, faalde derhalve.
De Hoge Raad oordeelde verder dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad was dat het beroep ongegrond werd verklaard. Dit arrest is uitgesproken op 11 november 2005 door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers, samen met de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en C.B. Bavinck, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.