ECLI:NL:HR:2005:AU6019

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
40822
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • C.B. Bavinck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inkomsten uit arbeid en de Wet op de inkomstenbelasting 1964

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 7 januari 2004, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 30.636. Na bezwaar tegen de aanslag, heeft de Inspecteur deze gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, waarop belanghebbende cassatie instelde.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en zich gericht op de vraag of de inkomsten uit arbeid onder de in artikel 38, lid 7, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Wet IB’64) bedoelde ‘rechten die niet op zaken betrekking hebben’ vallen. Het Hof had geoordeeld dat deze inkomsten niet onder deze categorie vallen, en de Hoge Raad bevestigde dit oordeel. Het middel dat door belanghebbende werd ingediend, dat uitging van een andere opvatting, faalde derhalve.

De Hoge Raad oordeelde verder dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad was dat het beroep ongegrond werd verklaard. Dit arrest is uitgesproken op 11 november 2005 door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers, samen met de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en C.B. Bavinck, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.

Uitspraak

Nr. 40.822
11 november 2005
LC
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 7 januari 2004, nr. 03/01084, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 30.636, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
Het Hof heeft geoordeeld dat tot de inkomsten uit rechten die niet op zaken betrekking hebben, als bedoeld in artikel 38, lid 7, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet), niet behoren de inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 22 van de Wet. Dit oordeel is juist. Het middel, dat uitgaat van een andere opvatting, faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2005.