ECLI:NL:HR:2005:AU5804

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03634/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijs opzetheling en de kennis van de verdachte over de herkomst van de snorfiets

In deze zaak, die op 13 december 2005 door de Hoge Raad is behandeld, gaat het om de bewijsvoering van opzetheling. De verdachte had in de periode van 12 tot en met 15 september 1998 een rode Vespa Piaggio voorhanden, waarvan de eigendom door een slachtoffer was aangetoond. De verdachte verklaarde dat hij de snorfiets had geleend van iemand wiens naam hij niet wilde noemen. De Hoge Raad oordeelde dat uit de beschikbare bewijsmiddelen niet kon worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de snorfiets wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Dit leidde tot de conclusie dat de bewezenverklaring van het subsidiaire feit onvoldoende gemotiveerd was.

De zaak was in cassatie gebracht tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 1 december 2003 had geoordeeld. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen over het vijfde tenlastegelegde feit en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling van deze onderdelen. De overige middelen van cassatie werden verworpen, wat betekent dat de Hoge Raad geen aanleiding zag om de gehele uitspraak te vernietigen.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van voldoende bewijs voor de kennis van de verdachte over de herkomst van het goed in zaken van opzetheling. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de eisen voor bewijsvoering in dergelijke zaken verduidelijkt.

Uitspraak

13 december 2005
Strafkamer
nr. 03634/04
AGJ/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 1 december 2003, nummer 23/003184-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Utrecht van 3 december 1999 - voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 2 primair, 3 primair en 5 primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1. "verkrachting, meermalen gepleegd", 2 subsidiair "feitelijke aanranding van de eerbaarheid", 3 subsidiair en 5 subsidiair "opzetheling, meermalen gepleegd", 6. "diefstal door twee of meer verenigde personen" en 7. "eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening" veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf. Het Hof heeft voorts de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.P.A. van Schaik, advocaat te Veenendaal, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het vijfde tenlastegelegde feit en de strafoplegging en tot terugwijzing naar het Hof te Amsterdam opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel richt zich tegen de bewezenverklaring van het onder 5 subsidiair tenlastegelegde feit met de klacht dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de snorfiets wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
3.2. Ten laste van de verdachte is onder 5 subsidiair bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 12 tot en met 15 september 1998 te De Klomp, gemeente Ede, een snorfiets (een rode Vespa Piaggio) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die snorfiets wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof."
3.3. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 19 november 1999, voorzover inhoudende:
"In de periode van 12 tot en met 15 september 1998 heb ik gereden op een rode Vespa Piaggio in De Klomp. Ik heb de bromfiets geleend van iemand wiens naam ik niet wil noemen."
b. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
"Op 12 september 1998 werd de snorfiets te De Klomp (het hof begrijpt: gemeente Ede) weggenomen. De snorfiets is mijn eigendom. Ik heb niemand toestemming gegeven tot het plegen van dit feit."
c. een geschrift, zijnde een goederenbijlage behorend bij een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende:
"soort: snorfiets
merk:Vespa type: Piaggio
kleur: rood"
3.4. Uit die bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat, zoals is bewezenverklaard, de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de snorfiets wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. De bewezenverklaring van feit 5 subsidiair is dus ontoereikend gemotiveerd.
3.5. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de overige middelen - die zich tegen de strafmotivering richten - geen bespreking behoeven en dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 5 tenlastegelegde en de strafoplegging;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 13 december 2005.