ECLI:NL:HR:2005:AU5790

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03583/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid in cassatie en geldigheid appèldagvaarding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2005 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren op Curaçao in 1974, was in hoger beroep veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder het belemmeren van een ambtenaar en schuldheling. De verdachte stelde in cassatie dat de dagvaarding in hoger beroep niet in persoon aan hem was uitgereikt, wat de Hoge Raad heeft onderzocht. De handtekening op het identiteitsbewijs van de verdachte kwam overeen met eerdere handtekeningen, maar niet met de handtekening op de akte van uitreiking van de appèldagvaarding. De Hoge Raad oordeelde dat het aannemelijk was dat de appèldagvaarding niet in persoon was uitgereikt aan de verdachte. Hierdoor werd de verdachte ontvangen in zijn cassatieberoep en werd het middel dat betrekking had op de geldigheid van de appèldagvaarding gegrond verklaard. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verklaarde de dagvaarding in hoger beroep nietig.

Uitspraak

13 december 2005
Strafkamer
nr. 03583/04
SG/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 21 augustus 2001, nummer 22/000593-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 30 oktober 2000 - de verdachte ter zake van 1 primair "opzettelijk een handeling door een ambtenaar belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten ondernomen ter uitvoering van een wettelijk voorschrift, belemmeren", 2. "wederspan-nigheid" en 3 primair "schuldheling" veroordeeld tot vier weken gevangenisstraf, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1. In de schriftuur wordt betoogd dat het Hof ten onrechte heeft aangenomen dat de dagvaarding in hoger beroep aan de verdachte in persoon is betekend.
3.2. Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevindt zich de akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting van het Hof van 7 augustus 2001, welke inhoudt dat de dagvaarding op 21 juni 2001 is uitgereikt aan de verdachte in persoon. Deze akte is onder 'Handtekening voor ontvangst' voorzien van een handtekening.
3.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 7 augustus 2001 houdt onder meer in:
"De voorzitter begint het onderzoek door het doen uitroepen van de zaak tegen na te noemen verdachte.
De verdachte, gedagvaard als:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen), op
[geboortedatum] 1974,
[adres] te [woonplaats],
is niet ter terechtzitting verschenen.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte."
3.4. Blijkens de daarvan opgemaakte akte is het beroep in cassatie tegen de bestreden uitspraak ingesteld op
23 november 2004.
3.5. Namens de verdachte is in cassatie gesteld dat de dagvaarding in hoger beroep niet aan de verdachte in persoon is uitgereikt en dat hij niet degene is geweest die de akte van uitreiking heeft ondertekend. Daartoe is een kopie van een ten name van de verdachte gesteld identiteitsbewijs overgelegd. De op dit identiteitsbewijs geplaatste handtekening komt overeen met de handtekeningen die de verdachte op de akte van uitreiking van de inleidende dagvaarding, de "akte rechtsmiddel" (hoger beroep), de "akte cassatie" en de akte van uitreiking van de aanzegging in cassatie heeft gezet, maar niet met de handtekening die voorkomt op de akte van uitreiking van de appèldagvaarding.
3.6. Op grond van het voorgaande acht de Hoge Raad het aannemelijk dat de appèldagvaarding niet in persoon is uitgereikt aan de verdachte. Nu de verdachte niet op de terechtzitting van het Hof is verschenen, terwijl niet is gebleken dat zich een omstandigheid als bedoeld in art. 432, eerste lid aanhef en onder c, Sv heeft voorgedaan, dient de verdachte te worden ontvangen in het cassatieberoep.
4. Beoordeling van het middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof de dagvaarding in hoger beroep ten onrechte geldig heeft geacht.
4.2. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het middel terecht voorgesteld.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verklaart de dagvaarding in hoger beroep nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 13 december 2005.
Mr. Thomassen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.