ECLI:NL:HR:2005:AU5757
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Belediging door spuwen in het gezicht als feitelijkheid onder artikel 266 Sr
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk beledigen van een agent, M.R.E. van Nieuwenhoven, door in zijn gezicht te spuwen op 3 november 2003. Het Hof had de verdachte veroordeeld voor zowel het vernielen van andermans goed als voor eenvoudige belediging, en had hem een gevangenisstraf van drie weken opgelegd. De verdachte ging in cassatie, waarbij zijn advocaat, mr. M.W. Stoet, middelen van cassatie indiende.
De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting dat spuwen in het gezicht geen mondelinge belediging oplevert, maar belediging door een feitelijkheid, juist is. De term 'mondeling' in de tenlastelegging en bewezenverklaring was een misslag, maar de verdachte had geen onduidelijkheid over het verwijt. Het onderscheid tussen mondelinge belediging en belediging door feitelijkheden was voor de strafrechtelijke betekenis niet van belang, en de verdachte was niet in zijn verdediging geschaad. De Hoge Raad verbeterde de bewezenverklaring door het woord 'mondeling' te verwijderen, maar handhaafde de kwalificatie van de belediging als eenvoudige belediging.
De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden en verwierp het beroep. Dit arrest bevestigt de juridische interpretatie van belediging onder artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij spuwen in het gezicht als een feitelijkheid wordt gekwalificeerd.