ECLI:NL:HR:2005:AU5715

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/267HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over betaling van huurpenningen voor bedrijfsruimte en inventaris

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen eiser en verweerder over de betaling van huurpenningen voor de inventaris van een bedrijfsruimte met een café en een bedrijfswoning. Eiser heeft verweerder op 3 augustus 1993 gedagvaard voor de kantonrechter te Boxmeer, waarbij hij aanvankelijk een bedrag van ƒ 14.248,25 vorderde, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 15 december 1992. Later heeft eiser zijn eis vermeerderd en hogere bedragen gevorderd, waaronder ƒ 20.115,-- aan onverschuldigde huur. Verweerder heeft de vorderingen bestreden en in reconventie ook bedragen gevorderd van eiser, waaronder huurindexering en een bedrag van ƒ 125.000,-- wegens het niet ter beschikking stellen van de gehuurde inventaris. De kantonrechter heeft na verschillende tussenvonnissen en een deskundigenbericht uiteindelijk op 5 juni 2001 in conventie verweerder veroordeeld tot betaling aan eiser, en in reconventie eiser veroordeeld tot betaling aan verweerder. Eiser heeft hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te 's-Hertogenbosch, maar is in dat beroep niet-ontvankelijk verklaard voor bepaalde vonnissen. De rechtbank bekrachtigde andere vonnissen en veroordeelde eiser in de proceskosten. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen en eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in de middelen niet tot cassatie konden leiden, en dat nadere motivering niet nodig was omdat de klachten geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling opriepen.

Uitspraak

25 november 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/267HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. W.B. Teunis,
thans mr. M.L. Kleyn,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 3 augustus 1993 verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - gedagvaard voor de kantonrechter te Boxmeer en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [verweerder] te veroordelen om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van ƒ 14.248,25, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 1992. Nadien heeft [eiser] zijn eis vermeerderd en gevorderd [verweerder] te veroordelen tot betaling aan [eiser] primair van een bedrag van ƒ 20.115,-- aan onverschuldigde huur, subsidiair van een bedrag van ƒ 19.495,-- en meer subsidiair van een bedrag van ƒ 18.395,--, een en ander te vermeerderen met wettelijke rente en kosten.
[Verweerder] heeft de vorderingen bestreden en zijnerzijds in reconventie gevorderd [eiser] te veroordelen tot betaling aan hem van (a) een nader te berekenen bedrag wegens huurindexering, (b) een bedrag van ƒ 23.396,50 ter zake van huurpenningen voor de inventaris en (c) een bedrag van ƒ 125.000,-- wegens het niet ter beschikking stellen van de gehuurde inventaris ten tijde van het einde van de huurovereenkomst, alles vermeerderd met de wettelijke rente en kosten.
[Eiser] heeft de vorderingen in reconventie bestreden.
Na twee tussenvonnissen van 6 september 1994 en 19 november 1996 heeft de kantonrechter bij tussenvonnis van 18 februari 1997 in conventie een deskundigenbericht gelast naar de vraag welke bedrag aan huurpenningen door [eiser] in de periode tussen 1 januari 1988 en 8 februari 1991 daadwerkelijk aan [verweerder] is afgedragen, en daartoe een deskundige benoemd.
De kantonrechter heeft na een tussenvonnis van 3 juni 1997, na deskundigenbericht, na op 5 oktober 1999 gehouden enquête en contra-enquête en na tussenvonnis van 19 december 2000 bij eindvonnis van 5 juni 2001 in conventie [verweerder] veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van ƒ 18.395,-- met de wettelijke rente vanaf 15 december 1992 en in reconventie [eiser] veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verweerder] te betalen een bedrag van ƒ 15.911 met de wettelijke rente daarover vanaf 2 november 1993 tot op de dag der algehele voldoening en zowel in conventie als in reconventie [verweerder] in de gedingkosten aan de zijde van [eiser] veroordeeld, het meer of anders gevorderde afgewezen en deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Tegen de vonnissen van de kantonrechter van 6 september 1994, 19 november 1996, 18 februari 1997, 3 juni 1997, 19 december 2000 en 5 juni 2001 heeft [eiser] in reconventie hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te 's-Hertogenbosch. [Verweerder] is in appel niet verschenen.
Bij vonnis van 2 juni 2004 heeft de rechtbank [eiser] niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen de vonnissen van de kantonrechter van 6 september 1994, 18 februari 1997 en 3 juni 1997, de vonnissen waarvan beroep van 19 november 1996, 19 december 2000 en 5 juni 2001, voor zover aan haar oordeel onderworpen, bekrachtigd en [eiser] veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.
Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding en is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.
[Eiser] heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren P.C. Kop, als voorzitter, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 25 november 2005.