ECLI:NL:HR:2005:AU5715
Hoge Raad
- Cassatie
- P.C. Kop
- J.C. van Oven
- F.B. Bakels
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Huurgeschil over betaling van huurpenningen voor bedrijfsruimte en inventaris
In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen eiser en verweerder over de betaling van huurpenningen voor de inventaris van een bedrijfsruimte met een café en een bedrijfswoning. Eiser heeft verweerder op 3 augustus 1993 gedagvaard voor de kantonrechter te Boxmeer, waarbij hij aanvankelijk een bedrag van ƒ 14.248,25 vorderde, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 15 december 1992. Later heeft eiser zijn eis vermeerderd en hogere bedragen gevorderd, waaronder ƒ 20.115,-- aan onverschuldigde huur. Verweerder heeft de vorderingen bestreden en in reconventie ook bedragen gevorderd van eiser, waaronder huurindexering en een bedrag van ƒ 125.000,-- wegens het niet ter beschikking stellen van de gehuurde inventaris. De kantonrechter heeft na verschillende tussenvonnissen en een deskundigenbericht uiteindelijk op 5 juni 2001 in conventie verweerder veroordeeld tot betaling aan eiser, en in reconventie eiser veroordeeld tot betaling aan verweerder. Eiser heeft hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te 's-Hertogenbosch, maar is in dat beroep niet-ontvankelijk verklaard voor bepaalde vonnissen. De rechtbank bekrachtigde andere vonnissen en veroordeelde eiser in de proceskosten. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen en eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in de middelen niet tot cassatie konden leiden, en dat nadere motivering niet nodig was omdat de klachten geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling opriepen.