ECLI:NL:HR:2005:AU5481
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Kwalificatie van schuldwitwassen en overschrijding van strafmaximum
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 december 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder door het Hof veroordeeld voor 'medeplegen van witwassen' en kreeg een gevangenisstraf van twintig maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk. De Hoge Raad oordeelde echter dat het bewezenverklaarde feit niet kon worden gekwalificeerd als 'medeplegen van witwassen' zoals vermeld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht, maar als 'medeplegen van schuldwitwassen' volgens artikel 420quater Sr. Dit leidde tot de conclusie dat het Hof het toepasselijke strafmaximum van één jaar gevangenisstraf had overschreden.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling van de strafoplegging. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, wat betekent dat de andere onderdelen van de uitspraak van het Hof in stand blijven. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een juiste kwalificatie van feiten in strafzaken en de noodzaak om binnen de wettelijke strafmaximums te blijven.
De zaak betreft een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van grote hoeveelheden bankbiljetten en muntstukken, waarvan de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze afkomstig waren uit enig misdrijf. De Hoge Raad heeft de kwalificatie van het feit gecorrigeerd en de relevante wetsartikelen aangepast, wat een belangrijke juridische implicatie heeft voor de strafbaarheid van dergelijke feiten.