ECLI:NL:HR:2005:AU5481

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00694/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van schuldwitwassen en overschrijding van strafmaximum

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 december 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder door het Hof veroordeeld voor 'medeplegen van witwassen' en kreeg een gevangenisstraf van twintig maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk. De Hoge Raad oordeelde echter dat het bewezenverklaarde feit niet kon worden gekwalificeerd als 'medeplegen van witwassen' zoals vermeld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht, maar als 'medeplegen van schuldwitwassen' volgens artikel 420quater Sr. Dit leidde tot de conclusie dat het Hof het toepasselijke strafmaximum van één jaar gevangenisstraf had overschreden.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling van de strafoplegging. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, wat betekent dat de andere onderdelen van de uitspraak van het Hof in stand blijven. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een juiste kwalificatie van feiten in strafzaken en de noodzaak om binnen de wettelijke strafmaximums te blijven.

De zaak betreft een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van grote hoeveelheden bankbiljetten en muntstukken, waarvan de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze afkomstig waren uit enig misdrijf. De Hoge Raad heeft de kwalificatie van het feit gecorrigeerd en de relevante wetsartikelen aangepast, wat een belangrijke juridische implicatie heeft voor de strafbaarheid van dergelijke feiten.

Uitspraak

6 december 2005
Strafkamer
nr. 00694/05
EC/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 december 2004, nummer 23/000076-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Haarlem, vestiging Schiphol van 16 december 2004 - voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 4, 5 en 6 tenlastegelegde en haar voorts ter zake van 3. "medeplegen van witwassen" veroordeeld tot twintig maanden gevangenisstraf waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd twee jaren met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal vernietigen, doch uitsluitend ten aanzien van de beslissing omtrent de strafbaarheid van het feit, de bepaling van de hoofdstraf alsmede de wettelijke bepalingen waarop de straf is gegrond, en tot terug- of verwijzing van de zaak teneinde opnieuw te worden afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel houdt in dat het Hof het bewezenverklaarde feit ten onrechte heeft gekwalificeerd als "medeplegen van witwassen" zoals strafbaar gesteld bij art. 420bis Sr en dat het Hof ten onrechte een zwaardere straf heeft opgelegd dan wettelijk is toegestaan.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
"zij op 26 augustus 2003 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander, voorwerpen, te weten grote hoeveelheden bankbiljetten en muntstukken tot een waarde van 374.734,87 Euro en 2.000 Engelse Ponden, voorhanden heeft gehad, terwijl zij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf."
3.3. Het Hof heeft de verdachte ter zake van dat bewezenverklaarde feit veroordeeld tot de hierboven onder 1 vermelde straffen.
3.4. Het bewezenverklaarde levert niet op het door het Hof vermelde, hiervoor onder 1 weergegeven, feit, maar moet worden gekwalificeerd als "medeplegen van schuldwitwassen", strafbaar gesteld bij art. 420quater Sr. Het middel is dus terecht voorgesteld. Dat brengt mee dat het Hof het ingevolge art. 420quater Sr toepasselijke strafmaximum - dat een jaar gevangenisstraf bedraagt - heeft overschreden. De bestreden uitspraak kan dus ook wat betreft de opgelegde straf niet in stand blijven.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit en voorzover art. 420bis Sr is aangehaald, alsmede wat betreft de strafoplegging;
Kwalificeert het bewezenverklaarde feit als "medeplegen van schuldwitwassen";
Vermeldt als mede toepasselijk wettelijk voorschrift art. 420quater Sr;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak wat betreft de strafoplegging op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 6 december 2005.