ECLI:NL:HR:2005:AU5437

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00082/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering benadeelde partij in strafzaak met overschrijding redelijke termijn

In deze zaak gaat het om een vordering van de benadeelde partij in een strafzaak tegen de verdachte, die is veroordeeld voor diefstal met geweld. De vordering van de benadeelde partij was in eerste aanleg toegewezen tot een bedrag van € 1.263, maar in hoger beroep heeft de benadeelde partij haar oorspronkelijke vordering van € 1.997 opnieuw ingediend. Het hof heeft de vordering in hoger beroep toegewezen tot het bedrag van € 1.263, zonder een beslissing te nemen over het resterende deel van de vordering. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen deze uitspraak.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden, wat leidt tot strafvermindering. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De opgelegde gevangenisstraf is verminderd tot 29 maanden en de zaak is terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling van de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel.

De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken op 6 december 2005. De zaak benadrukt het belang van een tijdige behandeling van cassatieberoepen en de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn voor de verdachte.

Uitspraak

6 december 2005
Strafkamer
nr. 00082/05
LR/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 15 juli 2004, nummer 23/002997-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1987, doch tevens opgevende te zijn geboren op [geboortedatum] 1985, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring "Schiphol Oost" te Oude Meer.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 11 augustus 2003 - de verdachte ter zake van "diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit werd gepleegd door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot dertig maanden gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.P. Hamer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij heeft mr. A.C.G. Meijer, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de namens de verdachte voorgestelde middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het namens de benadeelde partij voorgestelde middel
4.1. Het middel houdt in dat het Hof niet heeft beslist op de op de voet van art. 421, derde lid, Sv ingediende vordering van de benadeelde partij ten bedrage van € 1.997,-.
4.2. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
(i) De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg gevoegd op de wijze als voorzien in art. 51b, eerste lid, Sv. Het voegingsformulier houdt met betrekking tot de geleden schade in:
"eigen risico 113,00
fotocamera Canon 150,00
Portemonnee 15,00
Mobiele telefoon 119,00
Kleding en beddengoed 100,00
Smartengeld 1500,00 +
Totaal € 1.997,00"
(ii) De Rechtbank heeft bij vonnis van 11 augustus 2003 de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.263,- en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in die vordering, op de grond dat het overige deel van de vordering niet zo eenvoudig van aard is dat dit zich leent voor behandeling in het strafgeding.
(iii) De benadeelde partij heeft zich bij brief van haar raadsman van 17 december 2003 op de voet van art. 421 Sv opnieuw in hoger beroep gevoegd, stellende dat zij haar vordering wenst te handhaven voor het oorspronkelijke bedrag van € 1.997,-.
4.3. De bestreden uitspraak houdt omtrent de vordering van de benadeelde partij - voorzover hier van belang - het volgende in:
"Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezengeachte strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof waardeert deze bij wijze van voorschot op een bedrag van € 1.263,-- (twaalfhonderddrieënzestig euro), te weten een bedrag van € 263,-- (tweehonderddrieënzestig euro) voor materiële schade, waarvan € 113,-- (honderddertien euro) voor het eigen risico en een bedrag van € 1.000,-- (duizend euro) voor immateriële schade.
De vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen."
en
"Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [betrokkene 1] wonende te [plaats A] een bedrag van € 1.263 (TWAALFHONDERDDRIEËNZESTIG euro) vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil."
4.4. De bestreden uitspraak houdt omtrent het resterende deel van de vordering van de benadeelde partij niets in.
4.5. Het middel is dus terecht voorgesteld.
5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, heeft op 15 juli 2004 beroep in cassatie ingesteld. De zaak is ter terechtzitting van de Hoge Raad van 16 augustus 2005 voor de eerste maal behandeld, hetgeen ertoe leidt dat de Hoge Raad uitspraak doet nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep.
Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 5 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf alsmede voorzover zij betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel;
Vermindert de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze 29 maanden beloopt;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 6 december 2005.
Mr. Thomassen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.