ECLI:NL:HR:2005:AU4949

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01916/05 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van veroordeling wegens feitelijke aanranding van de eerbaarheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2005 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem, dat op 29 augustus 2002 was uitgesproken. De aanvrager, geboren op Sint Maarten in 1979, was veroordeeld voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid en kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand, met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 30 uren. De aanvrage tot herziening werd ingediend door mr. P. Benders, advocaat te Enschede, en was gebaseerd op verschillende omstandigheden die volgens de aanvrager onverenigbaar waren met zijn veroordeling. De aanvrager stelde dat hij door een ongeval in 1995 een gecompliceerde breuk in zijn rechterbeen had opgelopen, waardoor hij zich slechts met een kruk of wandelstok kon voortbewegen. Daarnaast had hij door een eerder ongeval de functie van zijn rechteroog verloren, wat leidde tot een bloeddoorlopen uiterlijk van dat oog. Verder werd aangevoerd dat als de drie aangeefsters als getuigen waren gehoord, dit had kunnen leiden tot de conclusie dat de aanvrager de aangeefsters niet had aangerand.

De Hoge Raad beoordeelde de aanvrage en stelde vast dat de aangevoerde omstandigheden niet konden leiden tot een ernstig vermoeden dat, indien deze bekend waren geweest tijdens het oorspronkelijke onderzoek, dit had geleid tot vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrage kennelijk ongegrond was en wees deze af. De uitspraak werd gedaan door vice-president F.H. Koster, samen met raadsheren G.J.M. Corstens en B.C. de Savornin Lohman, in aanwezigheid van waarnemend griffier M.T.E. van Huut.

Uitspraak

11 oktober 2005
Strafkamer
nr. 01916/05 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem van 29 augustus 2002, nummers 05/070627-01, ingediend door mr. P. Benders, advocaat te Enschede, namens:
[Aanvrager], geboren op Sint Maarten (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1979, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een maand gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een werkstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. In de aanvrage wordt een aantal omstandigheden aangevoerd die onverenigbaar zouden zijn met de veroordeling van de aanvrager, waaronder:
(i) de aanvrager heeft aan een ongeval in 1995 een gecompliceerde breuk in de kom van zijn rechterbeen overgehouden, waardoor hij slechts in staat is zich met behulp van een kruk of wandelstok voort te bewegen;
(ii) de aanvrager is ten gevolge van een eerder ongeval de functie in zijn rechteroog kwijtgeraakt, waardoor dit oog altijd enigszins bloeddoorlopen is.
(iii) als de drie aangeefsters ter terechtzitting als getuige zouden zijn gehoord, had kunnen worden vastgesteld dat de aanvrager de aangeefsters niet heeft aangerand.
3.3. Geen van deze omstandigheden kan een ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 3.1 vermeld. Dat geldt ook voor hetgeen verder is aangevoerd.
3.4. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 11 oktober 2005.