ECLI:NL:HR:2005:AU4933
Hoge Raad
- Herziening
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Herziening van een vonnis inzake ontucht met minderjarigen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2005 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een vonnis van de Rechtbank te Rotterdam, dat op 24 oktober 2001 was gewezen. De aanvrager, geboren in 1952 en verblijvende in de TBS-kliniek "De Kijvelanden", had een veroordeling gekregen voor ontucht met zijn minderjarig kind, wat strafbaar is gesteld bij artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht. De Rechtbank had de aanvrager veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf en hem ter beschikking gesteld voor verpleging.
De Hoge Raad verklaarde de aanvrage tot herziening niet-ontvankelijk voor zover deze steunde op gronden die eerder door de Hoge Raad in een arrest van 9 september 2003 als ongenoegzaam waren geoordeeld. Voor het overige wees de Hoge Raad de aanvrage af. De aanvrager had in zijn verzoek tot herziening aangevoerd dat er nieuwe omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden, waaronder een beklag dat door het Gerechtshof was behandeld. Dit beklag betrof valse aangifte door de slachtoffers, maar de Hoge Raad oordeelde dat de enkele omstandigheid dat er een gerechtelijk vooronderzoek zou worden ingesteld, niet voldoende was om een ernstig vermoeden te wekken dat het onderzoek tot een andere uitkomst zou hebben geleid.
De Hoge Raad concludeerde dat de aangevoerde gronden niet voldoende waren om de herziening te rechtvaardigen en dat de aanvrage kennelijk ongegrond was. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de toepassing van de herzieningsgrondslagen in het strafrecht, met name in gevallen waar eerdere uitspraken al als ongenoegzaam zijn beoordeeld.