ECLI:NL:HR:2005:AU4839

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03588/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Braak en inklimming bij poging tot diefstal in garagebedrijf

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 november 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was veroordeeld voor poging tot diefstal door middel van braak en inklimming. De feiten betroffen een incident op 5 juni 1997, waarbij de verdachte samen met een ander een auto wilde stelen uit een garagebedrijf. De verdachte had een ruit uit een roldeur verwijderd om toegang te krijgen tot het pand. Het Hof had geoordeeld dat dit handelen als 'braak' kon worden gekwalificeerd, wat door de verdachte werd betwist in cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk was en dat de kwalificatie van 'braak' correct was. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat de middelen tot cassatie niet konden leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak. De beslissing van het Hof werd daarmee bevestigd, en de verdachte bleef veroordeeld tot vier weken gevangenisstraf en een betalingsverplichting aan de benadeelde partij.

Uitspraak

29 november 2005
Strafkamer
nr. 03588/04
AGJ/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 2 oktober 2002, nummer 22/001742-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 8 januari 1999 - de verdachte ter zake van 1. en 2. "poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming, meermalen gepleegd" veroordeeld tot vier weken gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het onder 1 bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, althans dat het Hof het onder 1 bewezenverklaarde onjuist heeft gekwalificeerd. Daartoe wordt aangevoerd dat uit de bewijsvoering niet kan volgen dat sprake is van braak in de zin van art. 311, eerste lid aanhef en onder 5°, Sr.
3.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat
"hij op 05 juni 1997 te 's-Gravenzande ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een garagebedrijf weg te nemen een auto, toebehorende aan [A] autoschadebedrijf, en zich daarbij de toegang tot die garage te verschaffen door middel van braak en inklimming, een ruit van een roldeur van dat garagebedrijf heeft verwijderd en (vervolgens) door de aldus ontstane opening naar binnen is gegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
3.3. Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, dat de verdachte een in rubbers gevatte kunststof ruit uit de roldeur van [A] autoschadebedrijf heeft genomen en dat hij door het ontstane gat naar binnen is geklommen.
3.4. Het Hof heeft geoordeeld dat het verwijderen van de ruit uit de roldeur, waardoor de verdachte het pand waarmee die roldeur werd afgesloten, binnen kon klimmen, is aan te merken als "braak". Dit oordeel is niet onbegrijpelijk en geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het begrip "braak" in de zin van art. 311, eerste lid, aanhef en onder 5°, Sr. Mitsdien faalt het middel. Opmerking verdient daarbij dat het middel feitelijke grondslag mist voorzover daarin wordt betoogd dat niet kan blijken van enige beschadiging, nu in zoverre wordt miskend dat de roldeur was beschadigd doordat daaruit de ruit was verwijderd.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 29 november 2005.