ECLI:NL:HR:2005:AU4803

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00718/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.W. Ilsink
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Officier van Justitie bij nevenzittingsplaatsen in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 november 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de bevoegdheid van de Officier van Justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam om hoger beroep in te stellen tegen een vonnis van de Rechtbank te Haarlem, dat zitting hield in Rotterdam. De verdachte, geboren in Suriname in 1957, was eerder vrijgesproken door de Rechtbank te Haarlem, maar de Officier van Justitie stelde beroep in tegen deze vrijspraak. De Hoge Raad oordeelde dat de nevenzittingsplaats Rotterdam van de Rechtbank te Haarlem correct was en dat de Officier van Justitie bevoegd was om het beroep in te stellen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verminderde deze tot 23 maanden. De Hoge Raad concludeerde dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, wat leidde tot strafvermindering. De uitspraak benadrukt de juridische nuances rondom de bevoegdheid van Officieren van Justitie in nevenzittingsplaatsen en de toepassing van de redelijke termijn in strafprocedures.

Uitspraak

29 november 2005
Strafkamer
nr. 00718/05
EC/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 mei 2004, nummer 23/00017-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1957, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Haarlem, zitting houdende te Rotterdam van 7 oktober 2002 - de verdachte ter zake van "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot twee jaren gevangenisstraf met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof de Officier van Justitie bij het arrondissementsparket te Haarlem ten onrechte, althans op onbegrijpelijke gronden ontvankelijk heeft verklaard in diens hoger beroep.
3.2. Tot de stukken van het geding behoren:
(i) een vonnis van de Rechtbank te Haarlem, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 7 oktober 2002, parketnummer 15/000291-02, waarbij de verdachte is vrijgesproken van het hem tenlastegelegde;
(ii) een door de griffier van de rechtbank te Rotterdam opgemaakte akte, inhoudende dat op 18 oktober 2002 de Officier van Justitie in het arrondissement Rotterdam ter griffie van de Rechtbank te Rotterdam heeft verklaard:
"Beroep in te stellen tegen eindvonnis d.d. 7 oktober 2002 in de zaak met (...) parketnummer [15/000291-02] gewezen (...) door de Meervoudige Kamer in deze rechtbank tegen [de verdachte]";
(iii) een aanzegging van het hoger beroep van 5 november 2002 als bedoeld in art. 409 Sv, inhoudende dat de Officier van Justitie bij het arrondissementsparket te Haarlem aan de verdachte meedeelt dat hij hoger beroep heeft ingesteld tegen het op 7 oktober 2002 door de meervoudige strafkamer in het arrondissement Haarlem tegen de verdachte in de zaak met parketnummer 15/000291-02 gewezen vonnis.
3.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in:
"De voorzitter constateert dat de officier van justitie op 18 oktober 2002 hoger beroep heeft ingesteld ter griffie van de rechtbank Rotterdam tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem zitting houdende in de nevenvestigingsplaats Rotterdam van 7 oktober 2002 (parketnummer 15/000291-02), waarvan aan de verdachte de aanzegging is uitgereikt op 29 april 2003 vanuit het arrondissementsparket Haarlem. De voorzitter deelt namens het hof mede dat hier volgens het hof sprake is van een evidente misslag door de griffiemedewerker in de opgemaakte akte en dat het hof in plaats van "Rotterdam" "Haarlem" leest, zijnde de verdachte daarvan in zijn verdedigingsbelang niet geschaad te minder nu de verdachte op correcte wijze van het aangewende rechtsmiddel door het Openbaar Ministerie op de hoogte is gebracht overeenkomstig de bedoeling van de wetgever."
3.4. De hier van belang zijnde wettelijke bepalingen luiden:
- Art. 41 RO
"1. De rechtbank is gevestigd in de hoofdplaats van het arrondissement.
2. (...). Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nevenzittingsplaatsen worden aangewezen. (...).
6. De griffie van de hoofdplaats is voor de zaken die in de (...) nevenzittingsplaatsen worden behandeld, mede daar gevestigd.
7. Stukken en zaken kunnen worden ingediend en gedeponeerd bij de griffie in de plaats waar de zaak wordt behandeld, met dien verstande dat in nevenzittingsplaatsen geen zaken kunnen worden gedeponeerd. Het bestuur kan in het bestuursreglement bepalen dat in een nevenzittingsplaats geen stukken kunnen worden ingediend."
- Art. 136, vijfde lid (oud), RO
"De officieren van justitie (...) bij een arrondissementsparket zijn van rechtswege plaatsvervangend officier van justitie (...) bij de overige arrondissementsparketten (...)."
- Art. 5a (oud) Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen
"Voor de behandeling van strafzaken zijn de hoofdplaatsen van de andere arrondissementen alsmede Lelystad nevenzittingsplaats van de rechtbank te Haarlem."
- Art. 6 (oud) Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen
"De rechtbanken kunnen, voor zover het betreft de meervoudige kamers voor strafzaken, buiten het arrondissement terechtzittingen houden in de nevenzittingsplaatsen Amsterdam en Rotterdam."
3.5. Uit deze bepalingen vloeit voort dat Rotterdam nevenzittingsplaats is van de Rechtbank te Haarlem, dat de griffie van die Rechtbank voor haar in Rotterdam behandelde zaken mede is gevestigd in Rotterdam en dat een officier van justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam tevens plaatsvervangend officier van justitie is bij het arrondissementsparket te Haarlem.
3.6. 's Hofs kennelijke oordeel dat de Officier van Justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam als plaatsvervangend Officier bij het arrondissementsparket te Haarlem bevoegd was bij de griffie van de Rechtbank te Haarlem, te dezen mede gevestigd te Rotterdam, tegen het onderhavige vonnis beroep in te stellen, getuigt derhalve niet van een onjuiste rechtsopvatting, meer in het bijzonder niet omtrent art. 449, eerste lid, Sv. Voorzover het middel dat oordeel betwist, kan het niet slagen.
3.7. Met zijn hiervoor onder 3.3 weergegeven oordeel heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat, waar in de appelakte gewag wordt gemaakt van "de Meervoudige Kamer in deze rechtbank", sprake is van een evidente misslag en dat voor "deze rechtbank" de Rechtbank te Haarlem dient te worden gelezen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk; het leent zich vanwege zijn feitelijke aard niet voor verdere toetsing in cassatie.
3.8. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
4.2. De verdachte heeft op 24 mei 2004 beroep in cassatie ingesteld. Blijkens een op de inventaris van de stukken geplaatst stempel zijn deze op 10 maart 2005 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus terecht voorgesteld. Dit moet leiden tot strafvermindering.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
Vermindert deze in die zin dat deze 23 maanden beloopt;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 29 november 2005.