ECLI:NL:HR:2005:AU4799

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00643/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • G.J.M. Corstens
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel en overgangsrecht bij wijziging van het sanctiestelsel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 november 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder door het Hof vrijgesproken van een primair tenlastegelegde diefstal en veroordeeld voor poging tot diefstal en eenvoudige belediging van een ambtenaar. Het Hof had de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) opgelegd voor de duur van twee jaren. Deze maatregel werd opgelegd voor feiten die gepleegd waren vóór de inwerkingtreding van de wet die de ISD-maatregel mogelijk maakte op 1 oktober 2004.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de ISD-maatregel niet had mogen opleggen, omdat er geen sprake was van een verandering in de wetgeving zoals bedoeld in artikel 1.2 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de oplegging van de ISD-maatregel. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling van de zaak in het bestaande hoger beroep.

De Advocaat-Generaal had geconcludeerd dat het beroep van de verdachte verworpen moest worden, maar de Hoge Raad volgde deze conclusie niet volledig. De beslissing van de Hoge Raad benadrukt het belang van overgangsrecht bij de oplegging van strafmaatregelen en de noodzaak om de juiste wettelijke bepalingen in acht te nemen bij de beoordeling van dergelijke zaken.

Uitspraak

29 november 2005
Strafkamer
nr. 00643/05
EC/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 21 december 2004, nummer 22/003532-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Nieuw Vosseveld" te Vught.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 28 juni 2004 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 1. primair tenlastegelegde en hem voorts veroordeeld ter zake van 1. subsidiair "poging tot diefstal" en 2. "eenvoudige belediging, aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening". Het Hof heeft aan de verdachte de maatregel opgelegd tot plaatsing in een richting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.R. Mantz, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het vierde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.1. Het Hof heeft aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren opgelegd ter zake van feiten die zijn begaan op 11 maart 2004 (feit 1) en 25 oktober 2003 (feit 2).
4.2. Ten tijde van de bewezenverklaarde feiten voorzag art. 38m Sr in de oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden. Sedert de inwerkingtreding op 1 oktober 2004 van de Wet van 9 juli 2004, Stb. 2004, 351 inzake de plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, houdt genoemd art. 38m Sr in dat onder de daar vermelde voorwaarden de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders kan worden opgelegd. Deze wet bevat geen bepalingen van overgangsrecht.
4.3. Bij deze wijziging van het sanctiestelsel blijkt uit niets - met name niet uit de geschiedenis van de totstandkoming van genoemde wet - van verandering in de wetgeving als bedoeld in art. 1, tweede lid, Sr. Gelet daarop had het Hof ingevolge de in art. 1, eerste lid, Sr vooropgestelde hoofdregel aan de verdachte wel de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden mogen opleggen, doch niet de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders.
4.4. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de bestreden uitspraak wat betreft de opgelegde maatregel niet in stand kan blijven.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist en dat de overige middelen geen bespreking behoeven.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de beslissing tot oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 29 november 2005.