ECLI:NL:HR:2005:AU4740

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
41791
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • C.B. Bavinck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over stakingslijfrente en overdracht van onderneming

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X, woonachtig in Denemarken, tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 16 juni 2004. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997, waarbij een belastbaar inkomen van ƒ 367.404 is vastgesteld. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, waarop belanghebbende cassatie heeft ingesteld.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de ingediende middelen. Het eerste middel richtte zich tegen het oordeel van het Hof dat de lijfrente niet was bedongen als tegenprestatie voor de overdracht van de onderneming aan A B.V. De Hoge Raad oordeelde dat dit middel niet tot cassatie kon leiden, aangezien het Hof had vastgesteld dat belanghebbende vóór de overdracht van de onderneming had besloten om het melkveebedrijf te liquideren. Hierdoor was artikel 45, lid 7, letter a, sub 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 niet van toepassing.

Het tweede middel werd eveneens verworpen, omdat het geen nadere motivering vereiste volgens artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep ongegrond, en dit arrest werd openbaar uitgesproken op 21 oktober 2005 door de vice-president en de raadsheren.

Uitspraak

Nr. 41.791
21 oktober 2005
RvS
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (Denemarken) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 16 juni 2004, nr. 02/03560, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 367.404, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het eerste middel richt zich met een motiveringsklacht tegen het oordeel van het Hof dat de lijfrente niet is bedongen als tegenprestatie voor de overdracht van de onderneming aan A B.V. (hierna: de B.V.). Het middel kan niet tot cassatie leiden. Het Hof heeft - in cassatie niet bestreden - vastgesteld dat belanghebbende vóór of in 1996, derhalve vóór overdracht van de onderneming aan de B.V., het besluit heeft genomen om het in Nederland gelegen melkveebedrijf te liquideren. Derhalve is, ook indien de onderhavige lijfrente zou zijn bedongen als tegenprestatie voor de overgedragen onderneming, met betrekking tot de lijfrente artikel 45, lid 7, letter a, sub 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 niet van toepassing (vgl. HR 12 september 2003, nr. 37427, BNB 2003/397 en HR 1 oktober 2004, nr. 39668, BNB 2005/5).
3.2. Middel II kan evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2005.