ECLI:NL:HR:2005:AU4737
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Cassatie over vervangingsvoornemen in vennootschapsbelasting
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure van CC B.V. (rechtsopvolgster van X B.V.) tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 26 mei 2004, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1996. De aanslag, opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 4.008.863, werd na bezwaar door de Inspecteur gehandhaafd. Het Hof verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarop belanghebbende in cassatie ging.
De Hoge Raad beoordeelt de vraag of er ultimo 1996 sprake was van een vervangingsvoornemen dat de handhaving van de vervangingsreserve rechtvaardigt. Het Hof had geoordeeld dat alleen het vervangingsvoornemen van H B.V., de dochtermaatschappij in de fiscale eenheid, relevant was, en niet dat van de moedermaatschappij of andere vennootschappen binnen de fiscale eenheid. Dit oordeel was gebaseerd op de twaalfde standaardvoorwaarde voor de fiscale eenheid, zoals vastgelegd in de Resolutie van 30 september 1991.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de vervangingsreserve ultimo 1996 niet kon worden gehandhaafd, omdat H B.V. op dat moment geen vervangingsvoornemen had. De Hoge Raad verwierp ook de argumenten van belanghebbende dat het Hof zonder motivering was voorbijgegaan aan een aanbod tot getuigenbewijs. De Hoge Raad concludeert dat de middelen van belanghebbende niet tot cassatie kunnen leiden en verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 21 oktober 2005, en de proceskosten worden niet toegewezen.