ECLI:NL:HR:2005:AU4736
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de deelnemingsvrijstelling en de kwalificatie van aandelen als belegging in het vennootschapsbelastingrecht
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van X N.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, waarin de vennootschapsbelastingaanslag voor het jaar 1997 werd gehandhaafd. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag van ƒ 100.000, maar het Hof verklaarde het beroep ongegrond. De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld. De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in.
De Hoge Raad behandelt de vraag of de ruling die tussen belanghebbende en de Inspecteur was gesloten, inhoudende dat de vrijstelling van artikel 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 van toepassing was, ook van toepassing was op het koersresultaat dat de belanghebbende had behaald bij de vervreemding van haar belang in F N.V. Het Hof had geoordeeld dat de ruling niet de vrijstelling voor het koersresultaat inhield, en dit oordeel werd door de Hoge Raad bevestigd.
Daarnaast werd de vraag behandeld of de aandelen in F N.V. door belanghebbende ter belegging werden gehouden. De Hoge Raad oordeelde dat de aandelen als belegging werden gehouden, ook al waren er op concernniveau geen rentebaten zichtbaar. De Hoge Raad benadrukte dat de wet moeder- en dochtervennootschappen als afzonderlijke belastingplichtigen beschouwt, wat betekent dat de kwalificatie van de aandelen niet afhankelijk is van de geconsolideerde resultaten.
Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep ongegrond, en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 21 oktober 2005.